Quantcast
Channel: Reportage – Misdaadjournalist
Viewing all articles
Browse latest Browse all 166

Sonja Holleeder: verhoor 23 november

$
0
0

Op 23 november zijn Astrid en Sonja Holleeder gehoord als getuigen in het proces tegen broer Willem. Astrid ‘s morgens, Sonja ‘s middags. Sonja heeft het verhoor van Astrid gevolgd via de tweets van Saskia Belleman, op de site van De Telegraaf). Het verslag van het verhoor van Astrid staat hier. Na de middagpauze zit Sonja – met advocaat Willem Jebbink – afgeschermd in het hokje in de rechtszaal. Zichtbaar voor de rechters en de officieren van justitie, niet voor Holleeder. 

Rechter Frank Wieland: U weet dat u niets dan de waarheid moet vertellen. De wens bij alle aanwezigen is dat u dat doet.

Rechter Mildner: Het is een hele tijd geleden dat u hier was. Ik heb een specifieke vraag. U heeft verteld over Thomas van der Bijl en de foto die uw broer aan u gevraagd zou hebben en een gesprek met uw broer daarover. Kunt u vertellen hoe dat is gegaan?

Sonja: Hij kwam in eerste instantie bij mij thuis om een foto te vragen van Thomas en Cor. Ik zei eigenlijk: “God ja, die heb ik niet.” Ik heb fotodozen, alles lag door elkaar, ik had er niet echt zin in. Hij zei: “Je móet er één hebben.” Ik moest gaan zoeken van hem. Dus dat heb ik toch gedaan. De volgende dag is hij gekomen, hij heeft de foto meegenomen, daarna heb ik niks meer gehoord ervan. Ik kan überhaupt nooit vragen waarom. Toen was ik eigenlijk op bezoek bij hem, net toen dat met Thomas gebeurd was, ik was bij hem op bezoek, in Vught, dat weet ik nog heel goed. Ik kwam binnen, ik dacht met mijn moeder en met Sandra. Het was zeg maar zoals u en ik zitten, met een schot ertussen, een klein randje. Ik begon over Thomas, “God, wat erg hè, van Thomas.” Ik moest meteen mijn mond houden, hij schudt met zijn hoofd. Bij het weggaan, als je dan opstaat, er zijn bewaarders in de hoek, dat is ongemakkelijk, geeft hij bij het afscheid, arm om je heen, heeft hij een kus gegeven en intussen fluistert hij in je oor, zei hij: “God, vraag eens aan As of ze iets weet uit het dossier, of er een fotootje gevonden was.” Toen deed-ie zo (maakt een gebaar of het een klein fotootje was). En in de wandelgangen hoor je weleens wat van advocaten.

Rechter: Naar aanleiding van die verklaring van u is er discussie ontstaan over de vraag of dit mogelijk was. Uw broer zegt: “Ik was toen al overgeplaatst.” Kunt u zich herinneren of dit in een zaal was waar u eerder op bezoek was geweest?

Sonja: Ja. Er zaten mensen naast ons mee te luisteren, wat hij irritant vond. Later mochten we in een apart hokje.

Rechter: Inmiddels is er in het dossier een bezoekoverzicht, van 1 januari 2006 tot 1 juni 2006. Er staat dat u donderdag 2 maart 2006 samen met Sandra bent geweest; 9 maart, 16 maart, 23 maart. Kan dat kloppen?

Sonja: Ik ging altijd bij hem op bezoek. Iedere week op donderdag.

Rechter: 13 april, 20 april. Dat is de dag dat Thomas dood ging. Op 27 april was het eerste bezoek daarna.

Sonja: Dat zal dat geweest zijn.

Rechter: De bezoekzaal in het entreegebouw, was het dezelfde zaal als ervoor?

Sonja: Als je binnenkomt ga je beneden door een poortje, dan moet je doorlopen en daar is de bezoekerszaal.

Rechter: Dezelfde zaal als daarvoor?

Sonja: Dat denk ik wel.

Rechter: Daarna was er vanaf 3 mei apart bezoek in unit 1.

Sonja: Toen mocht-ie alleen.

Rechter: Dat was geen kwestie van mogen: in die periode was er een overplaatsing naar een andere afdeling.

Sonja: Naast ons zat een jongen mee te luisteren, dat vond-ie superirritant. Dat weet je, als je naast Willem Holleeder zit, daarom gingen we naar een andere bezoekruimte.

Rechter: Meneer Holleeder, u zegt dat het niet kan, dat u meteen was overgeplaatst.

Holleeder: Ik ben overgeplaatst nadat Thomas is doodgeschoten.

Rechter: Op 27 april heeft u nog bezoek gehad van uw zuster.

Holleeder: Niet dat ik weet.

Sonja: Ik wel.

Holleeder: Ik ben naar de EBI gegaan, niet omdat er iemand naast mij heeft gezeten.

Sonja: Echt wel.

Rechter: Op 29 april heeft u het met Astrid over de telefoon over een aanvraag voor de EBI. Martin Kok zou dat gehoord hebben van een advocaat.

Holleeder: Je hebt eerst dat je naar een andere unit gaat. Dan blijf je een tijd zitten, dat is het voorportaal van EBI, wel hetzelfde regiem. Dat was unit 1, de EBI is unit 5.

Rechter: Het aparte bezoek in unit 1 was op 27 april. Sandra en Sonja waren er op de dag dat Thomas is doodgeschoten

Holleeder: Dat ken ik me herinneren.

Rechter: En op 27 april ook, in dezelfde zaal. Sonja zegt: “Zo is het gegaan.” U heeft altijd gezegd: dat kan niet.

Holleeder: Ik weet dat ik overgeplaatst ben naar de EBI, ik weet niet beter dan dat.

Janssen: Voor de pauze is er met uw zus gesproken over Cees Houtman, heeft u dat meegekregen?

Sonja: Ja.

Janssen: Gekeken?

Sonja: Klopt. Ik heb op Belleman gekeken. (het twitterverslag van Saskia Belleman, op de site van De Telegraaf. Op de pers- en publieke tribune wordt geapplaudisseerd) Zo simpel is het tegenwoordig.

Janssen: Wat weet u van problemen tussen Cees Houtman en George van Kleef, over een ruzie?

Sonja: Daar weet ik zelf niks van.

Janssen: Astrid heeft het over een ‘dingetje’, over handel uit het verleden, over geld, ze zegt: als je het precies wil weten moet je het Sonja vragen.

Sonja: U bedoelt over de afpersing van Cees?

Janssen: Met Peter Petersen, een oud bonnetje, een conflict uit het verleden.

Sonja: Dat is-ie later gaan ophalen. Dat Cees aan de deur kwam. Ik weet dat – ik ga geen naam noemen. George heeft via René laten weten dat er iemand bezig was met Wim. Vanaf die tijd is René nooit meer van Wim afgekomen. Hij wilde hem bij zich houden. Hij vroeg constant of ik René kon bereiken. Dan was ik bij mijn zus in de Scheldestraat: “Het is weer zover.” Je komt niet van hem af, dat gaat weer lekker. Het zijn eigenlijk mijn vrienden, mijn beste vrienden. Als je hem gaat waarschuwen, kom je niet van hem af. Daardoor is alle ellende gekomen.

Janssen: Waarvoor gewaarschuwd?

Sonja: Ik neem hem wel kwalijk dat hij George niet heeft gewaarschuwd.

Janssen: Wat hield de waarschuwing in?

Sonja: Dat ze met Wim bezig waren. Het feit dat ze hem waarschuwden, vind ik al heel wat.

Janssen: Wat was het probleem tussen Houtman en Van Kleef?

Sonja: Dat ze nog geld kregen. Toen gingen ze al met mijn broer om. René wel, George niet. Toen ze hem afgeperst hadden, heeft Wim de helft gekregen van wat hun ontvangen hebben.

Janssen: Weet u waarom George nog geld van Houtman tegoed had?

Sonja: Nee.

Janssen: Welk bedrag?

Sonja: Nee. Wel dat Wim de helft heb gekregen.

Janssen: Wat was er eerst: het conflict en dat hij geld kreeg, of eerst de waarschuwing?

Sonja: Dat weet ik eigenlijk niet meer.

Janssen: Uw broer kreeg de helft. Hoe weet u dat?

Sonja: Dat weet ik, maar ik ga geen namen noemen.

Janssen: Ik wil toch wel graag dat u die vraag beantwoordt.

Sonja: Dat doen ik niet. Jammer voor je.

Janssen: Waarom niet? Het is kennelijk een betrouwbare bron. Voor ons is het moeilijk…

Sonja: Ik ga toch geen naam noemen. Of je het gelooft of niet mag je zelf beslissen.

Janssen: Ik vind dat die vraag beantwoord moet worden

Sonja: Dan geloof je ’t maar niet. Volgende vraag!

Rechter: Astrid had het gehoord van de mannen die erbij betrokken waren.

Sonja: Ik begrijp het niet.

Rechter: Uw zus heeft wel aangegeven uit welke hoek het kwam.

Sonja: Het is in ieder geval in de relationele sfeer waar het vandaan komt.

Rechter: Iemand die erbij betrokken was?

Sonja: Nee, iemand die er wel close bij was.

Janssen: Is duidelijk geworden waarom hij de helft kreeg?

Sonja: Waarschijnlijk heeft hij die mensen ook weer gek gemaakt, zoals iedereen bij hem.

Janssen: Is u dat verteld?

Sonja: Het is wat ik weet, hoe het gaat.

Janssen: Het is u niet verteld.

Sonja: Nee, ik weet wel dat het zo gegaan is.

Janssen: We weten uit het Kolbakdossier dat er mensen bij Houtman aan de deur zijn geweest en dat er geld betaald is. Is dat deze kwestie?

Sonja: Ja.

Janssen: Heeft de bron aan u duidelijk gemaakt of het terecht was of dat er meer was?

Sonja: Ik vraag nooit wat. Als iemand het vertelt vind ik het prima.

Janssen: In Kolbak gaat het ook over de Scheldestraat.

Sonja: Dat hij dat niet mocht kopen.

Janssen: Dat het geld naar Mieremet zou gaan, dat Willem Holleeder daar boos over was. Kent u dat?

Sonja: Ja.

Janssen: We hebben het uitgezocht. De conclusie is: het pandje dat Houtman wilde kopen was allang niet meer van Endstra of Mieremet.

Sonja: Het is wat ik gehoord heb, dat is het enige wat ik je kan vertellen.

Janssen: Ik parkeer de kwestie van de naam even. Ook met uw zus besproken: de verklaring van Nicky V. Ze vertelt in een verhoor bij de rechter-commissaris uitgebreid over het contact met u en uw moeder. Ze omschrijft dat met u als warm en nauw, met uw moeder ook. Ze had problemen met haar eigen familie, ze was close met Sonja, de band met Stien was goed.

Sonja: Ik had echt medelijden met die vrouw, wat ze allemaal voor hem deed, ze was zo gek op die man. Het is zielig dat ze zo behandeld wordt. De laatste keer kon hij haar niet meer gebruiken omdat ze geen geld meer had. Ze heeft een motor voor hem gekocht. Ze was zo gek op hem dat ze mijn moeder belde dat ze ’t niet meer aankon, van het dak wilde springen, dat haar dochter examen had en dat ze terugwilde omdat ze van dak wilde springen. Ik zal het je nog wat duidelijker vertellen: ik moest altijd naar haar toe van Wim. Ze was niet mijn vriendin.

Janssen: Ze omschrijft het contact met u als goed en warm.

Sonja: Zielig, heel erg om aan te zien hoe hij met haar omging.

Janssen: Ze zegt over u als familie: “Voor Willem was de familie heilig, we hadden grote ruzie omdat de familie altijd voorging.” Met name de band tussen u en Willem vond ze niet normaal.

Sonja: Dat dacht iedereen, dat was geen issue, ik kon niet anders doen dan dat. Iedereen dacht dat we vier handen op één buik waren.

Holleeder: Omdat dat zo was!

Janssen: Als buitenstaander zag ze het als normaal familiecontact. Was dat dan gespeeld?

Sonja: Ik had geen keus, je moest wel. Als je niet met hem bent, ben je tegen hem.

Janssen: In de periode dat het slecht met hem ging, met zijn hart en dat hij in het ziekenhuis lag, daarover zegt ze: “Er was elke keer contact met Sonja; huilen, huilen.”

Sonja: Dat ken je zo zien, dan ken je zo beoordelen. Ze is niet de enige die dat zo ervaren heeft, er zijn er nog honderd achter haar.

Janssen: Ik probeer een beeld te krijgen.

Sonja: Dan moet je teruggaan naar de eerste aanslag. Hij heeft ons hele leven een hel gemaakt. Heb je een beetje een idee van het beeld wat ik moest doen?

Janssen: Ik heb nu het beeld van het moment dat Willem in het ziekenhuis ligt, u bent ziek van ellende, huilen, bent u dan echt aan het huilen of doet u alsof. Of denkt ze dat u huilt?

Sonja: Uiteindelijk vond ik het wel erg, absoluut, maar ik heb ook wel gedacht of we de stekker eruit konden trekken, tegelijkertijd.

Janssen: “Ik heb Sonja elke dag gebeld, ze huilde tranen met tuiten.”

Sonja: Ik weet niet of ze mij aan de telefoon heeft gehad, zo veel heeft ze niet gebeld, de enige die ze belde was mijn moeder, die werd knettergek van haar.

Janssen: Uw moeder moest ook huilen.

Sonja: Ja, dat begrijp je, als je zo vaak belt (gelach)  Ze heeft toch een moedergevoel. Verstand en gevoel is misschien toch net even wat anders.

Janssen: Dat huilen kan wel kloppen? Dat is het moedergevoel?

Sonja: Nou, tranen met tuiten, volgens mij liegt ze alle kanten op. Als ik huil, hoor je me niet eens. Ze kan zo veel zeggen.

Janssen: Wat ze ook vertelt: “Mijn dochter was van dezelfde leeftijd als Fran (Francis, dochter van Cor en Sonja), ze hadden goed contact met elkaar. Wat ik ervan gezien heb, over de contacten tussen Willem en haar dochter, was het wel warm, ze had het over haar lieve oompje.”

Sonja: Ook zij moest meedoen met de meute, ook zij wist dat d’r vader vermoord was door hem. Zij was degene die in een dronken bui gezegd had dat hij had gedaan.

Janssen: Ze zegt: “Dat lieve oompje was zeker niet gespeeld.”

Sonja: Ze moest wel. Ik heb tegen mijn zoon ook gezegd: “Je moet een keer op bezoek.” Omdat hij steeds zat te zeiken en te klagen.

Janssen: De getuige zegt: “Ik heb het allemaal gezien, je kunt dit niet spelen.”

Sonja: Absoluut wel.

Janssen: Het schrikbeeld van de familie was Cor, die was nooit thuis, die woonde in Vinkeveen, ze kregen diarree van de zenuwen als hij kwam. Willem moest komen opdraven.

Sonja: Ik weet niet waar ze dat vandaan heeft. Cor heeft niet in Vinkeveen gewoond. Er was één schrik van de familie en dat was hij. Cor was geen makkelijke man, weet je hoe dat kwam: door hém. Dat heeft echt impact op onze relatie gehad.

Janssen: Er waren wel meer problemen toch?

Sonja: Cor heeft altijd gedronken, we hoeven elkaar geen mietje noemen. De keren dat hij boos was, was het altijd om Wim.

Janssen: Ze zegt dat haar dochter zegt dat Cor ging snuiven en agressief werd.

Sonja: Cor heeft nooit gesnoven, ze moet naar haar eigen kijken, dat mens is knettergek. Aardig, maar knettergek. Ik moest altijd van hem naar haar, ze is nog nooit bij mij geweest, ik weet niet waar je ’t over hebt.

Janssen: U heeft bij haar in Duitsland gelogeerd.

Sonja: Ik moest die vrouwen in de gaten houden. Sandra ook. Als de schilder kwam, moest ik er al gaan zitten, dat ze niet alleen met de schilder was. Dan was het: “Ga naar Nicky.” Als ik nee zei, was het: “Je gaat gewoon.” Ik moest kijken of het daar gezellig was, dan kon hij naar andere vriendinnetjes.

Janssen: Als hij in München zit.

Sonja: Als hij dat vraagt, doe je dat toch.

Janssen: Voor haar was dat een bevestiging van…

Sonja: Ik vond het een zielig vrouwtje, het was Wim er alleen maar om te doen haar van haar geld af te halen. Het is alleen maar uitbuiten, meer niet.

Janssen: Ze is twee keer in München gaan logeren.

Sonja: Klopt.

Janssen: Moest dat ook van Willem?

Sonja: Wij hebben haar tegenover hem altijd wel lief en aardig gevonden. Wim riep over haar alleen maar “mafkees dit, mafkees dat…”

Janssen: De relatie tussen u was dus wel goed?

Janssen: Ja, alleen op het laatst, toen heb ze een sms verstuurd, ik moest vaak op bezoek met vriendinnen van Wim, wat zij niet wist. Toen hij opgepakt was, heb ik gezegd: “Hij heb nog twee andere vriendinnen.” Toen heb ik een sms van haar gekregen, die kan ik je laten lezen, daar lusten de honden geen brood van. Omdat zij toch de hoofdvrouw was.

Janssen: Ze zegt: “Willem Holleeder adoreerde Willem Endstra, ik werd er ziek van. Auto’s wassen op zaterdag, vrouwen verzorgen.”

Sonja: Als Nicky een sjaaltje van Hermès voor Holleeder had gekocht, dan moest er ook een sjaaltje voor Endstra komen. Zo pakt-ie ze allemaal in. Als ze eenmaal binnen zijn, komen ze niet meer van hem af.

Janssen: Wanneer was de relatie tussen Willem Endstra en Willem Holleeder goed?

Sonja: Geen idee.

Janssen: Bent u weleens bij een contact tussen Willem Holleeder en Willem Endstra geweest?

Sonja: Nee.

Janssen: “Willem was idolaat van Endstra, hij adoreerde hem.”

Sonja: Zo doet-ie het altijd: hij pakt je in schopt je daarna weer weg. Dat doet hij met iedereen. Als hij je niet meer kan gebruiken, ben je zo weg.

Janssen: Over het contact met Ariën Kaale. Het moment dat u spreekt met hem, neemt u op.

Sonja: Ariën Kaale heeft mij zelf laten komen. Omdat hij was benaderd om te getuigen. Door Wim, over Dino.

Janssen: Wat zei hij?

Sonja: Dat weet ik zo niet. Dat Wim er eerder uit zou komen, Dino zat langer vast.

Janssen: Ariën Kaale geeft aan dat hij benaderd is. Dat hij een verklaring moet afleggen en dat Willem Holleeder de naam van Dino Soerel gebruikt zou hebben.

Sonja: Ja.

Janssen: Daar hebben we het vanmorgen over gehad, dat hij zich daar druk over had gemaakt.

Sonja: Dat weet ik niet zo meer.

Janssen: Ariën Kaale vertelt dat hij benaderd is en zich ongerust maakt.

Sonja: Ariën Kaale was heel bang.

Janssen: Wie waren die mensen?

Sonja: Weet ik niet.

Janssen: Turken?

Sonja: Dat kan ik me niet herinneren.

Janssen: Volgens u heeft Ariën Kaale gezegd: “Cor heeft met veel mensen ruzie, het is een psychopaat.” Cor had een paar keer met hem gezeten. U zegt: “Hij was wel aardig tegen Cor, hij had altijd mensen bij zich. Het was wel vreemd wat Cor over Stanley zei, die noemde hij een oude vieze kerel. Cor schold hem gewoon uit, ‘oude vieze stinkkerel’.”

Sonja: Nu je ‘t zo zegt: Cor kon dingen zeggen met een slok op, dat was niet aardig.

Janssen: Weet u van een aanvaring met Stanley Hillis?

Sonja: Nee.

Janssen: Uit gesprekken met Peter R. de Vries blijkt dat Cor er een vijand bij gemaakt zou hebben, hij had Stanley Hillis uitgescholden.

Sonja: Dat kan ik me niet herinneren.

Janssen: Een bitterbal op het kale hoofd van Ariën Kaale? Bassie onder schot gehouden?

Sonja: Dat van Bassie weet ik niet.

Janssen: In Passage is er veel te doen over naamsmisbruik. U was daar als getuige. Heeft u overwogen erover te vertellen? Wat is er met die opnames gebeurd?

Sonja: Die had ik zelf.

Janssen: Waarom hebt u in Passage niet verteld over dat naamsmisbruik?

Sonja: Ik vond het moeilijk anderen erbij te betrekken,

Officier van justitie Sabine Tammes: Waarom heeft u het gesprek opgenomen?

Sonja: Ik wist niet waarvoor hij mij wilde horen. Misschien zegt hij iets over de dood van Cor.

Tammes: Heeft u dat vooraf met uw zus overlegd?

Sonja: Ja.

Tammes: Heeft u het zelf bedacht?

Sonja: Samen.

Tammes: Had u zelf opnameapparatuur?

Sonja: Die had ik bij me.

Tammes: Zelf gekocht?

Sonja: Dat hadden we samen.

Tammes: Dat was in 2011.

Janssen: Heeft u overwogen ermee naar politie te gaan?

Sonja: Toen leefde iedereen nog, dan ga ik niet met een bandje naar het politiebureau waar hij zijn petten heeft zitten.

Janssen: Kan het een incident zijn geweest, of werden er vaker opnames gemaakt? Krijgen we van u nog meer opnames?

Sonja: Nee, van mij niet.

Janssen: U heeft de gesprekken voor uw zus bewaard. Zijn er nog meer?

Sonja: Ik heb niks meer.

Janssen: Over het gesprek met Marcel Grifhorst. U heeft samen aangifte gedaan. Hoe ging dat?

Sonja: Ik laat me niet afpersen. Toen heb ik maatregelen genomen.

Janssen: Wat had Marcel Grifhorst er mee te maken?

Sonja: Dat was al een beetje heel raar. Waarom komt Meijer zelf niet.

Janssen: In uw verklaring zegt u dat het niet denkbeeldig is dat u vermoord zou worden als u niet betaalde. “Ook zou het kunnen dat ik vermoord word als ik wel betaal.” Waarom zou Willem Holleeder erachter zitten?

Sonja: Wim kan alles geregeld krijgen in de gevangenis.

Janssen: Marcel Grifhorst is ook gehoord als verdachte, als er aangifte is gedaan tegen hem wegens afpersing. Hij ontkent dat. Op de opname lijkt het een heel vriendelijk gesprek. Hij zegt dat hij het vervelend vindt elkaar hiermee lastig te vallen.

Sonja: Hij had helemaal niet naar me toe moeten komen om die twee ton te vragen voor Frans Meijer.

Janssen: Hij zegt dat hij het moest doen.

Sonja: Niks moet. Ik praat altijd met iedereen mee als je wat op wil nemen.

Janssen: Hij zegt: “Wel kut voor je dat je in die situatie zit.”

Sonja: Logisch.

Janssen: Wat ik minder logisch vind: dat u naar de politie gaat en aangifte doet tegen Marcel Grifhorst. Op de opnames klinkt u poeslief.

Sonja: Ik doe altijd aardig tegen mensen, je hoort mij nooit schreeuwen, Je doet aardig en ondertussen vertellen mensen je wat. Als hij weggaat, denk ik: “Wat ben je een hond, om mij twee ton af te persen.” Dat had hij niet moeten doen.

Janssen: Cor had met een deel van het losgeld nepgoud gekocht. U verklaart: “Daar hebben wij een verhaal van gemaakt.”

Sonja: Dat-ie in de Santé zat,

Janssen: Had dat iets met Goudsnip te maken?

Sonja: Misschien.

Janssen: Dat is toch een miljoen geweest? U zegt: “Alleen ik, Cor en Robbie wisten ervan.”

Sonja: Wim weet van het nepgoud.,

Janssen: De verwikkelingen over de film. Hoe is het gegaan met die overeenkomst en het tekenen?

Sonja: Hij had toen geen bezwaar.

Janssen: Inmiddels zegt hij dat het anders is.

Sonja: Dat ken hij seggen, maar het staat op papier, dan had hij niet moeten tekenen, het is zijn handtekening, niet de mijne.

Janssen: Zijn er toen andere dingen geregeld? Contracten tekenen?

Sonja: Nee.

Janssen: De gesprekken over de film zijn begonnen toen Willem nog vastzat.

Sonja: Dat weet ik niet, wel dat hij heeft lopen schreeuwen en tieren op het Gelderlandplein.

Tammes: Kunt u zich het tekenen van de overeenkomst herinneren?

Sonja: Ik woonde op Groenhof. Hij kwam bij me thuis, ik heb hem die brief laten lezen, die heeft hij gewoon getekend, ik weet niet waar hij het over heeft.

Tammes: Uw broer zegt: “Ik heb het nooit gelezen.”

Sonja: Echt wel.

Tammes: Hij had geen bril bij zich. U heeft het hem onder de neus geschoven, hij dacht dat het ziekenfondspapieren waren.

Sonja: Wat een onzin, denk je dat hij gek is?

Holleeder: Denk je dan dat ik gek ben en geen geld krijg?

Sonja: Ik heb het hem voorgehouden en hij heeft zelf getekend, hij heeft hem gelezen.

Janssen: Heeft u de handelsnaam Willem Holleeder geregistreerd?

Sonja: Ja.

Janssen: Waarom deed u dat?

Sonja: Omdat ik dat gewoon deed. Omdat de media ermee aan de loop ging.

Janssen: Toen dacht u: “Ik registreer die naam.” Had u dat zelf bedacht?

Sonja: Ja. Knap hè? Zo dom ben ik nou ook weer niet. Dat heb ik inderdaad gedaan.

Janssen: Bij het Benelux merkenbureau. Op welk adres heeft u het gezet?

Sonja: Als goed is: Groenhof.

Janssen: Singel 362, het adres van uw advocaat.

Sonja: Kan.

Janssen: Waarom registreert u andermans naam op het adres van een advocaat?

Sonja: Omdat ik het waarschijnlijk niet bij me thuis wilde.

Janssen: Waarom niet?

Sonja: Omdat ik dat niet wilde.

Janssen: Je zou kunnen denken dat het te maken heeft met de film die eraan zat te komen.

Sonja: Het staat los van de film. Ze waren bezig met kopjes van Wim. Om dat voor te zijn.

Janssen: U had dat zelf bedacht. Niet gevraagd aan uw broer?

Sonja: Nee, waarom? Als je dat wil en het kan, het was er nog niet.

Janssen: Plausibeler is: het is in de aanloop naar de film, kort voor zijn vrijlating.

Sonja: Daar heb ik niet eens zo over nagedacht.

Janssen: U gaat mij toch niet wijsmaken dat…

Sonja: Ik heb het niet stiekem gedaan.

Janssen: U vertelt het diegene niet en doet het op het adres van een advocaat. Dat roept vragen op.

Sonja: Ik vind het niet boeiend, ik vind het niet zo spannend wat u zegt.

Janssen: Het ging over kopjes en petten, dat u er geld van zou krijgen.

Sonja: Als iemand het zou laten maken. Maar dat is nog nooit gebeurd, ik heb er nooit geld van gehad. Daar was het helemaal niet voor bedoeld.

Janssen: Het kwam niet van de zijde van de productiemaatschappij?

Sonja: Nee, absoluut niet. Zie ik er nou zo dom uit? Je doet net of ik zo dom ben dat ik zoiets niet kan verzinnen. Ik vond het wel knap van mezelf.

Janssen: Ik zeg alleen dat het juist in die periode van de film…

Sonja: Je kan ook bedenken dat het net in die tijd was, ik heb het later toch gezegd, toen-ie eruit was.

(er volgt een korte schorsing)

Rechter: Het zijn vrij heftige dagenm, uiterlijk half vijf wil ik het afsluiten.

Janssen: De Deurloostraat, dat is veel besproken. Dat de woning zou zijn aangewezen door Holleeder aan Mieremet en Klepper. U heeft gezegd: “Dat heb ik gehoord van Astrid.”

Sonja: Klopt.

Janssen: Heeft u er verder nog wel eens iets over gehoord?

Sonja: Ik heb het nooit geweten, tot ik hoorde dat er stukken bij John van den Heuvel waren weggenomen, dat ze het, god, weet je, hij heb de dinges aangewezen, het huis.

Janssen: Wat dacht u? Was het een geheim waar Cor woonde?

Sonja: Mensen wisten wel waar we woonden, maar de schutter wist het niet. Het is een portiek met twee deuren. Achteraf dacht ik: ja. Toen Cor bij me weg was, in Buitenveldert… Toen hadden we ruzie, dat weet je allemaal al. Wim zei: “Kom, je moet het goedmaken.” Hij heeft me opgetild, in zijn Mercedes getild, om naar Cor te gaan om het goed te maken. Ik wilde het niet, ik zei: “Waarom moet ik het ineens goed maken?” Ik had al mensen gezien bij de deur, voor school.

Janssen: Is dat een herinnering die nu opkomt?

Sonja: Dat had ik al gezegd.

Janssen: Daar heeft Astrid vanmorgen net over verklaard. Het verhaal over het ophalen voor Cor.

Sonja: Wim kwam me ophalen om het goed te maken. Ik heb dat al eerder verklaard.

Janssen: Weet u dat Astrid dit vanmorgen verteld heeft?

Sonja: Dat staat me niet bij, ik sta onder ede, wat ik zeg is waar. Het is zo gegaan. Dat is toch wat je wil weten? Nou dan.

Janssen: Er zijn allerlei verklaringen van mensen die verklaard hebben dat iedereen wist waar Cor woonde. Van Mink Kok dat hij Cor thuisbracht.

Sonja: Daar kan ik me echt niks van herinneren, dan had ik het wel geweten.

Janssen: U zegt: “Ik heb nog nooit een Mink Kok gezien, ik weet niet hoe hij eruitziet.” Misschien was u niet thuis.

Sonja: Ik heb kleine kinderen, ik was altijd thuis.

Janssen: Cor zei: “Ik ga naar huis.” Mink verklaart: “We hebben Cor in zijn eigen auto naar huis gebracht en op een bedje onder een sprei gelegd.” Later had hij Cor er nog een keer op aangesproken: “Straks moeten we je wéér naar huis brengen.”

Sonja: Wat voor bedje en welke kamer?

Janssen: Dat staat er niet bij.

Sonja: Dan is het niet waar. Ik heb hem nooit in een bedje gezien. Cor is nog nooit door iemand in bed gelegd. Ja, door mij, ik stopte hem toe.

Janssen: Andere mensen hebben ook wel verklaard over dat thuisbrengen. Bassie ook.

Sonja: Hij werd wel thuisgebracht, maar niet op bed gelegd.

Janssen: Over het aanwijzen van de woning zeggen getuigen: “Iedereen wist waar Cor woonde.”

Sonja: Behalve de schutter misschien.

Janssen: Uw buurman was chauffeur van Sam Klepper.

Sonja: Misschien dat de schutter het niet wist.

Janssen: Mieremet zou gezegd hebben dat Holleeder de woning aan hem en Klepper zou hebben aangewezen.

Sonja: Als dat zo gezegd is, dat kon wel. Ze hadden een hele grote aanvaring, over een loterij, Wim had hem toen al zijn nek om willen draaien.

Janssen: Dat was de periode erna, met de verdeling.

Sonja: Absoluut. Daar wil ik graag wat over zeggen. Jij hebt toen gezegd, de laatste keer dat je dat gezegd had, alsof het niet waar was wat ik zei. Ik zweer op de dood van mijn kinderen dat ik de luxaflex half open en dicht moest doen, altijd half half. Ik heb Cor altijd alles verteld, dat zweer ik je op alles wat mij lief is.

Rechter: Dat zou een anekdote zijn.

Sonja: Ik zweer op alles wat mij lief is, ik heb echt in een hel geleefd, het is echt gebeurd.

Janssen: Cor zou een raket naar binnen schieten.

Sonja: Klopt.

Janssen: Astrid zegt dat later over Houtman.

Sonja: Dat is een ander verhaal. Bij mij was het: als ik het niet zou zeggen, zou hij een raket naar binnen schieten.

Janssen: Heeft u dat Cor verteld, van de raket?

Sonja: Nee, dat ging te ver, ik wilde het niet laten exploderen.

Janssen: U heeft het een keer met uw zus besproken. Astrid vertelde dat hij een vuurwapen op het hoofd van uw zoon had gezet.

Sonja: Klopt.

Janssen: U zegt: “Dat heb ik allemaal aan Cor verteld.” Had u dit ook aan Cor verteld?

Sonja: Nee.

Janssen: Als zoiets gebeurt, en dat neem je serieus: dat hij echt in staat is uw zoon wat aan te doen, waarom zou je dat niet tegen zijn vader zeggen?

Sonja: Anders gaat hij Wim omleggen.

Janssen: Ik ga mee in wat u vertelt. “Hij maakte mijn leven tot een hel, hij bedreigde mij en de kinderen. Het was verschrikkelijk, hij heeft een vuurwapen op het hoofd van mijn kind gezet.”

Sonja: Als ik dat tegen Cor had gezegd, had hij niet meer geleefd.

Janssen: Nou en? Dat is toch beter?

Sonja: Cor had helemaal niet uit het leven geschoten moeten worden. Wat denk jij, na de tweede aanslag? “Dat is Willem Holleeder.” Omdat hij het al wist. Hij heeft niks gedaan. Daar heb ik respect voor. Alleen: achteraf niet, natuurlijk. Ik heb het gelijk gezegd. Ik heb Wim gelijk gebeld. Dat hij erachter zit. Ik heb Brammetje (advocaat Bram Moszkowicz) gebeld.

Holleeder: Dat zei hij altijd als hij dronken was,

Janssen: Ik vind het moeilijk te volgen. Cor was iemand met een status, maar geen moordenaar. U wordt onder druk gezet om de lamellen goed neer te zetten, dat vertelt u, maar een raket en een wapen: dat gaat te ver.

Sonja: Ik hoopte altijd dat ze het uit konden spreken. Ik wilde geen conflict.

Janssen: Ook na de hel?

Sonja: Ik had nog steeds het liefst dat het goed was gekomen.

Janssen: Snel daarna, na de tweede aanslag, zijn er taps en sms’jes met “lieve oompje.”

Sonja: Kinderen moeten altijd normaal blijven doen. Als je niet met hem bent – ik ga het nog één keer zeggen – ben je tegen hem. Je moet altijd leuk en aardig blijven doen. Als je het niet hebt meegemaakt, kan je niet oordelen. Ik heb het meegemaakt.

Holleeder: Ik kan je zeggen dat het niet gebeurd is.

Sonja: Ik ga niet reageren

Rechter Wieland: Verstandig mevrouw, laat u maar.

Janssen: Over de foto van Thomas heeft u hier gezegd: hij fluistert in mijn oor: “Vraag aan As” en dan maakt u dat gebaar van de pasfoto.

Sonja: Dat heb ik voorgedaan, bij de rechter-commissaris.

Janssen: Dat weet ik. Is er iets gebeurd of weet u of iemand een foto heeft gehad voor de moord op Thomas?

Sonja: Dat weet ik niet.

Janssen: U heeft niet meer over de foto nagevraagd, of die ergens was opgedoken?

Sonja: Daar moet ik even over nadenken, er is wel gezegd dat de daders misschien die foto bij zich hadden.

Janssen: Zover mij bekend heeft niemand het over een foto gehad.

Sonja: Hij heb mij wel een foto gevraagd.

Rechter Mildner: Het gaat er heel erg om of we elkaar goed begrijpen. Vaak of iets gespeeld is of dat het echt was. De kinderen hebben het over “lief oompje.” Bij spelen, dan denk je dat dat veel moeite kost.

Sonja: Je leeft ermee, je weet wat je moet zeggen. Je weet dat het niet anders kan. Leuk en gezellig doen, het is een automatisch systeem. Je zit in een modus waarin je niet anders kan en durft. Ik zou hem nooit tegen durven spreken.

Rechter: Zo kan ik het begrijpen. Het is niet een toneelstuk.

Sonja: Hij zegt toneelspel, voor mij is het dat niet, voor mij is het iets waarin ik moet overleven. Omgaan met iets wat niet normaal is.

Officier van justitie Lars Stempher: Bij de eerste aanslag: wie wisten waar hij woonde?

Sonja: Lange Hennie – Hennie Smit. Bassie.

Stempher: Wist uw broer dat hij er woonde?

Sonja: Ja. Hij heeft me meegenomen ernaar toe, om het goed te maken met Cor. Hij heeft me thuis opgehaald: maak het goed! Ik wilde niet. Hij had een Mercedes Sport, met een open kap. Ik kan nooit heel lang boos zijn. Toen is hij weggegaan. Ik ben er wel zo door hem heengebracht.

Stempher: Hoe was het contact op de dag van de aanslag?

Sonja: Cor ging nooit mee de kleine jongen (Richie) ophalen, maar hij wilde het goedmaken, hij zei: “Dan gaan we samen de kleine jongen ophalen. Dat was best wel leuk voor de kleine jongen. Hij was toen tweeënhalf. We waren eigenlijk een beetje te vroeg, we gingen een rondje rijden. Ik ben heel oplettend, ik zie alles, door de Heineken-ontvoering heb ik dat heel erg in me. Ik zeg: “Daar staat iemand, met een lange zwarte jas en een sikje, wat doet-ie daar?” Die stond naar school te kijken. Ik ben met Cor de jongen gaan halen, we rijden met de auto terug naar huis, het was echt om de hoek. Stonden we voor de deur, de jongen zingt nog een liedje, toen zag ik iemand aankomen. Ik dacht: om de weg te vragen. Je verwacht niet… Degene kwam naar het raampje en begon te schieten.

Stempher: Het was uitzonderlijk: Cor mee om jullie zoon op te halen. Heeft u het er met Cor over gehad wie dat wisten?

Sonja: Nee. Dan zit je zo in de gekte op dat moment.

Rechter Benedict Mildner: De dag dat uw broer naar Buitenveldert kwam, was dat ver ervoor?

Sonja: Twee weken ervoor of zo.

Janssen: U noemde namen van mensen die het wisten. Wist Ariën Kaale dat Cor daar woonde?

Sonja: Dat weet ik eigenlijk iet.

Janssen: Gijssie van Dam?

Sonja: Ja.

Janssen: Flappie?

Sonja: Ja, ongetwijfeld.

Janssen: U zegt: een week of twee ervoor.

Sonja: Cor is drie weken weggeweest.

Stempher: Had Cor een garagebox in Buitenveldert?

Sonja: Ja, op de Populierenhof. Daar had Wim hem ook. Eerst Cor, later had Wim er één. Allebei apart. Hij wist niet dat Cor daar een garage had.

Stempher: Wat weet u van de garageboxen?

Sonja: Ik moest hem vaak ophalen. Als hij zijn rijbewijs kwijt was, of ruzie had. Toen hij met Maaike ging, bracht ik hem naar etentjes in Loenen.

Stempher: Waren er andere garageboxen?

Sonja: Nee, alleen achter de Populierenlaan.

Stempher: Hoe waren de contacten met Thomas van der Bijl na de eerste aanslag?

Sonja: Thomas was helemaal de weg kwijt, hij was samen met Cor opgegroeid.

Stempher: Had u contact met Thomas?

Sonja: Ik had met Thomas de laatste twee jaar niet zoveel contact. Op de Catharina van Reneslaan heeft hij nog een hele keuken geplaatst. Vlak voor zijn dood heb ik hem nog gezien in de Scheldestraat. Hij kwam met zijn bus aanrijden, hij kwam naar me toe, hij vroeg of hij wat voor me kon doen, ging me omhelzen. Dat is de laatste keer dat ik hem gezien had.

Stempher: Was Thomas op de hoogte van hoe Cor in het leven stond?

Sonja: De laatste twee jaar niet. Daarvoor wel.

Stempher: Verdachte zegt dat Thomas van der Bijl niet veel van hem wist, “hij kan niet zoveel vertellen.” In 2004 bent u nog een keer naar hem toe geweest, om te zeggen dat u geen relatie had met de heer De Vries.

Sonja: Ik moest naar de Hallen komen om te zeggen dat hij de Achterdam niet had. Dáárvoor moest ik komen.

Stempher: Daartussen, in die periode: kreeg Thomas dingen mee van Cor over het conflict tussen Cor en Willem?

Sonja: Thomas wist dat, over de verdeling, Thomas wist overal van.

Stempher: En de relatie tussen Cor en Astrid?

Sonja: Die was gewoon goed.

Stempher: Er was ook een getuige op zitting, Kaale.

Sonja: Allemaal gelul.

Stempher: Dat Cor niet veel van haar moest hebben.

Sonja: Dat is absoluut niet waar. Astrid kwam altijd bij ons, ze was heel goed met Cor, altijd.

Stempher: Zag Astrid Cor veel in de periode 2001 tot 2003?

Sonja: Astrid kwam regelmatig bij ons langs. Als ze bij me was en Cor was er, was het altijd leuk. Cor heeft een hart, hij is geen moordenaar.

Stempher: Als Cor en Astrid elkaar zagen…

Sonja: Altijd goed, absoluut, geen twijfel mogelijk.

Rechter Wieland: Meneer Holleeder!

Holleeder: Ja?

Rechter: Wilt u nog iets zeggen? Of overvalt het u?

Holleeder: Ik weet wel dingetjes, maar het is allemaal zo voorbereid, het heeft geen zin, ik heb het wel een beetje gehad met dingen, om de schuld te krijgen. Je liegt, Boxer, je moet vanavond in de spiegel kijken. Je bent echt veranderd, door die rotte appel. Hoe vaak heb je die schutter zien staan?

Sonja: In de tijd dat Cor weg was, was die schutter er regelmatig.

Holleeder: Als je één adres aanwijst, gaan ze niet op twee adressen kijken.

Sonja: Waarom wilde je het goed laten maken?

Holleeder: Omdat Cor me dat gevraagd had en hij het goed wilde maken. Het is gemakkelijk om mij overal de schuld van te geven. Waarom heb ik dat miljoen betaald? Hij was op de hoogte dat Klepper en Mieremet wat van plan waren, dat heb ik jou verteld.

Sonja: Mij verteld?

Holleeder: Dat weet je donders goed. Als je zo bijdehand bent, waarom heb je dan een ander slot op de deur gezet?

Sonja: Ik zweer op mijn kinderen dat je dat nooit verteld hebt. Dat slot was omdat Cor zo vervelend was. Jullie zaten altijd in de Roompot (seksclub Satyricon, pal achter de Deurloostraat). Ik heb Cor daar een keer weggehaald, toen heb ik hem eruitgegooid. Denk je dat ik anders zelf nog thuis had gezeten?

Holleeder: Je weet het donders goed Boxer, je liegt alles. Waarom heb ik dat miljoen betaald?

Sonja: Omdat je een schijterd bent, een overloper. Waarom ben je niet voor hem gaan staan?

Holleeder: Omdat ik geen moorden wilde plegen.

Sonja: Jij bent naar Aruba gegaan omdat Sam geliquideerd was.

Holleeder: Waarom heb ik dat miljoen betaald?

Sonja: Omdat je een schijterd was.

Holleeder: Waar woont Peter B.?

Sonja: Die woont aan de achterkant.

Holleeder: In de Churchillaan. Die keek in de tuin bij jou en Cor. Van wie is die woning geweest?

Sonja: Van Kai (Stanley Kai Esser, een grote drugshandelaar in de jaren tachtig).

Holleeder: Wist je dat Kai een vriend was van Mieremet?

Sonja: Nee, dat weet ik niet.

Holleeder: Er is een tapgesprek, dat Kai met Mieremet praat. Wat weet je van het contact tussen Kai en Mieremet?

Sonja: Dat weet ik niet.

Holleeder: Hoeveel criminelen kwamen er niet op de Deurloostraat?

Sonja: Echte criminelen? Jij.

Holleeder: Criminelen die voor drugs kwamen. Joegoslaven.

Sonja: Ik heb daar nog nooit een Joegoslaaf gezien.

Holleeder: Waarom moet ik een miljoen betalen om eraan mee te werken Cor dood te schieten? Dan had ik het wel in mijn eigen zak gehouden.

Sonja: Je hebt Robbie laten betalen. Weet je wat het is: je liegt alles bij elkaar. Je hebt mij geld afgepakt.

Rechter Wieland: Het lijkt een tenniswedstrijd tussen professionals, waar gaat de bal heen? Het gaat zo snel en de bal is nog niet uit.

Holleeder: Holleeders kennen tennissen (lacht). Maar eh, Boxer, waarom moet ik dat miljoen betalen?

Sonja: Je hebt het niet betaald.

Holleeder: Boxer, ga je schamen. Ik heb klokkies gegeven.

Sonja: Om ze te paaien. Waarom ga je klokkies geven als ze je zwager doodschieten?

Holleeder: Luister heel goed Boxer, dat je liegt moet je zelf weten, maar je moet je schamen. Ga niet tegen me in. Ik heb altijd alles voor je geregeld.

Sonja: Op de dag dat Cor op de grond lag, kwam je voor aandelen. 

Holleeder: Je had ze in je zak. Wie moest ze zoeken voor jou? Vuile leugenaar. Weet je nog dat je naar de Hallen (het café van Thomas van der Bijl) moest komen?

Sonja: Wat zeg je!

Holleeder: De Hallen. Je hebt mij ernaar toe gestuurd met het verhaal over Peter de Vries, maar dat wil je niet bekennen. Waarom verklaart Thomas dat dan in 2005?

Sonja: Cor had toen al tegen Thomas gezegd dat je achter de tweede aanslag zat.

Holleeder: Je bent niet goed.

Sonja: Slaap lekker Wim.

Holleeder: Ik slaap lekker hoor, maak je geen zorgen. Ik vind het wel heel erg dat jullie bij mij de stekker eruit hebben willen trekken toen ik in het ziekenhuis lag (lacht).

Sonja: Wat ik het ergste vind? Toen je in coma lag, dat je gedroomd hebt dat ik aan het eind van de tunnel stond en je terugriep. Ik wilde niet dat je terugkwam.

Holleeder: Dan had je de stekker eruit moeten trekken.

Sonja: We hadden het moeten doen, maar ik heb gevoel. Jij had het wel gekund, je hebt geen empathie, je bent een moordenaar.

Holleeder: Jij en ik weten dat je liegt.

Sonja: Waarom moest ik tossen op mijn kinderen, wie het eerst zou gaan? Zweer jij op (naam van zoon van Holleeder) dat dat niet waar is?

Holleeder: Boxer, ik zweer het op (naam van zoon).

Sonja: Dat heb je al eerder gedaan, zweren op je zoon. Je hebt ook gezworen dat je mijn kinderen zou doodschieten als ik niet zou zeggen waar Cor was.

De zitting wordt gesloten. De rechter wijst erop dat Astrid al acht dagen is verhoord, hij wil de verdediging nog één dag de kans geven Astrid te horen over de onlangs ingebrachte opnames.

Het verslag van het verhoor van Astrid staat hier

 


Viewing all articles
Browse latest Browse all 166