Op dinsdag 19 februari wordt Sonja Holleeder, weduwe van Cor van Hout, voor het eerst in de Bunker gehoord als getuige in het proces tegen broer Willem. Ze moest er om tien uur zijn, de zitting begon om twaalf uur, maar het was al half drie voor het verhoor kon beginnen. De eerste uren werd er gesteggeld over de vraag of getuige en verdachte elkaar wel of niet mogen zien en of de stemmen van Sonja – en later Astrid – vervormd moeten worden. Advocaat Sander Janssen vindt dat hij en zijn cliënt de getuige in de ogen moeten kunnen kijken, “na al die jaren dat hij door deze getuigen in de media op ongekende wijze door het is slijk gehaald.” De non-verbale communicatie is in het belang van de waarheidsvinding. Officier van justitie Sabine Tammes vindt het “een ongelooflijk slecht idee.” Bij de verhoren bij de rechter-commissaris was dat zichtcontact er ook niet en alleen de aanwezigheid van de verdachte was toen al ‘intimiderend en belastend.’
De advocaat heeft bezwaar tegen stemvervorming. In het Passageproces zijn Astrid, Sonja en vriendin Sandra den Hartog gehoord zonder stemvervorming, waarom moet dat nu ineens wel? Bovendien hebben ze zelf opnames gelekt naar de media waarop hun stemmen te horen zijn.
Advocaat Willem Jebbink voert aan, namens de getuigen, dat ze allemaal gehoord moeten worden met gesloten deuren, buiten de aanwezigheid van publiek en media. Volgens Jebbink heeft het Openbaar Ministerie erkend dat de verdachte een dusdanige machtspositie heeft dat de kans reëel is dat hij getuigen zou laten vermoorden. Het besluit van de getuigen om te gaan getuigen is ingegeven “door burgerplicht van de hoogste orde.” Daar was veel moed voor nodig “en de gevolgen voor hun verdere levens zijn nauwelijks te overzien.” Volgens Jebbink zijn er voldoende aanwijzingen voor concrete dreigingen: Holleeder is in april 2016 in zijn cel aangehouden voor het beramen van moordaanslagen. Dat Astrid, nadat ze het boek Judas het licht had laten zien, de media heeft gezocht om aan te kondigen dat ze zou gaan getuigen, “was een overweging van veiligheid.” Jebbink schermde nog met een nieuwe dreiging, maar die werd behalve door het Openbaar Ministerie door niemand serieus genomen. Het OM steunde het verzoek om alles achter gesloten deuren te houden: het is niet uit te sluiten dat er op de tribune of daarbuiten zich iemand bevindt die getuigen iets zouden willen aandoen. Dat werd afgewezen; besloten werd wel dat er geen zichtcontact tussen getuigen en de verdachte zal zijn, dat de advocaten de getuige wel kunnen zien, pers en publiek niet en dat alleen bij Sandra stemvervorming zal worden gebruikt.
Het verhoor wordt gedaan door rechter Benedicte Mildner.
Rechter: U bent mevrouw Sonja Holleeder?
Sonja: Ja.
Rechter: Meer gegevens ga ik niet vragen.
(ze legt de belofte af dat ze de waarheid zal spreken)
Rechter: U kunt zich op uw verschoningsrechten beroepen. U hoeft geen vragen over uw familie beantwoorden, niet over de inhoud van de beveiligingsmaatregelen en ook niet over de transactieovereenkomst.
(de rechter vat samen dat Sonja vanaf 2013 is gaan verklaren bij de politie, dat ze eerder als getuige is gehoord in het Passageproces, in december 2015; dat ze tien keer is gehoord bij de rechter-commissaris, waarvan acht keer onder ede. In 2003 en in 2007 heeft ze ook al verklaard en in 2011 in een brief die door Jebbink was opgesteld).
Rechter: U heeft vanaf 22 maart 2016 onder ede verklaard. Vervolgens is er een overeenkomst gekomen. Heeft u vanaf dat moment volledig naar waarheid verklaard? U had over de zaak Goudsnip niet naar waarheid verklaard..
Sonja: Daarna wel.
Rechter: Hoe heeft u zich voorbereid?
Sonja: Niet echt.
Rechter: Heeft u het er met uw zus over gehad?
Sonja: Jazeker. Maar ik kan niet meer verklaren als wat ik heb meegemaakt.
Rechter: Heeft u stukken uit het dossier gelezen of uw eigen verklaring?
Sonja: Nee.
Rechter: Heeft u die wel gekregen?
Sonja: Nee.
Rechter: Heeft u het vanaf 5 februari in de media wel gevolgd?
Sonja: Ja. Via televisie en kranten.
Rechter: Uw gezondheid is niet optimaal.
Sonja: Nee.
Rechter: U zit hier al vanaf vanmorgen 10 uur. Houdt u het vol?
Sonja: Ja.
Rechter: U begrijpt dat het van groot belang is dat wat u zegt de waarheid is en als u zegt: “Ik ben moe, ik zeg maar wat,” daar hebben we niks aan. Eerst een algemene vraag: u bent gaan verklaren. Wat was de reden?
Sonja: Ik dorst het niet eerder, ik was heel bang om het te doen, je weet niet of iets uitlekt, maar ik heb het gedaan omdat mijn broer veel te ver ging. De moord op Cor, daar moet-ie voor boeten, die gerechtigheid wil ik zeker voor mijn kinderen. Het dreigen. Door de jaren heen. Dat ik over Cor moest zeggen waar hij was. Om raketten naar binnen te schieten als ik niet zei waar hij was. Het is opgelopen tot een tikkende tijdbom. Als ik geen geld zou geven, ging hij tossen om een van de kinderen dood te schieten. Hij had andere mensen op het lijstje staan, het houdt een keer op.
Rechter: Tussen de dood van Cor, 2003, en het afleggen van de verklaringen, zitten tien jaar.
Sonja: Het begon al in 1996, met de eerste aanslag. Het ging maar door, het hield niet op, je bent murw, je kan gewoon niet meer.
Rechter: U zei eerder dat u had gehoopt dat hij zou veranderen.
Sonja: Dat hoopte ik de laatste keer nog, voor Kolbak, maar het werd alleen maar erger.
Rechter: “Hij moet boeten voor wat hij heeft gedaan.”
Sonja: Absoluut.
Rechter: Voor de kinderen.
Sonja: Ja. De angst. Het feit dat hij zegt dat hij petten heeft, dat is wel een dingetje geweest: zullen we het wel of niet doen?
Rechter: “Hij moet krijgen wat hij verdient. Daarna kwam het afpersen, maar dat speelde niet mee, toen was de beslissing al genomen.”
Sonja: Ja.
Rechter: U zegt: “Het is gek dat Willem nooit is aangeslagen voor het losgeld en ik wel en Astrid ook.” Heeft dat meegespeeld?
Sonja: Dat heeft niet meegespeeld met dit, het gaat erom dat hij door de jaren heen doorging en dat het alleen maar erger werd.
Rechter: Geld speelt in het hele dossier een grote rol. Ook in uw verklaring wordt er veel over geld gepraat.
Sonja: Ik niet, hij.
Rechter: Over de film, de Achterdam, wat zijn de financiële gevolgen nu hij vastzit?
Sonja: Voor mijn veiligheid kan ik daar niet op antwoorden.
Rechter: De ruzies op de tape gaan over geld. Uw broer zegt: het gaat om zijn aandeel in de film, u wil hem dat niet geven. Is die druk nu gestopt?
Sonja: Voor mij niet.
Rechter: Angst was voor u de reden om eerst niet en nu wel te verklaren. Er was een omslagpunt. Het overlijden van Cor: dat was toen 10 jaar geleden. Wanneer begon die angst?
Sonja: Die angst is er altijd geweest, vanaf 1996.
Rechter: Het ingewikkelde is dat u de zus bent. U kent elkaar al vanaf dat u geboren bent. Waar was u bang voor?
Sonja: In 1996 heb ik die aanslag gehad, waar ik zelf bij zat, met mijn kind. We zijn weggegaan naar Frankrijk en hij is daarheen gekomen, Cor vroeg: “Kun je kijken wie erachter zit?” Er waren heel veel ruzies. Hij zei: “Het zijn Mieremet en Klepper.” Dat zijn zware mensen, daar ben ik ook bang voor. Hij zegt dat er een miljoen betaald moet worden. Hij ging daarvoor al met Klepper en Mieremet om. Dan die boete van 1 miljoen. Cor moest eigenlijk dood, ze hebben een conflict. Dan neem ik aan dat je ‘m niet doodschiet. Cor moest gewoon dood, hij was niet dood, en dan moet hij ineens een boete betalen en daar gaat hij dan in bemiddelen. Dan praat hij met de tegenpartij omdat hij zo bang en laf is. Ik vind het nogal wat.
Rechter: Wat was uw angst? Vanwege het milieu? De reputatie van Mieremet en Klepper? Waarom bent u niet naar de politie gegaan?
Sonja: Dat zal ik u eerlijk zeggen. Als ik naar de politie had gegaan, had ik hier niet gezeten. Thomas praat met de politie, die wordt doodgeschoten. Denkt u dat ik blijf leven? Hij wist alles, hij had petten. Waar hij alles van wist.
Rechter: De politie was een groter risico.
Sonja: Daar ben ik zeker van overtuigd.
Rechter: Heeft u die angst overwonnen?
Sonja: Die is nooit weggegaan. Maar ik ben medicijnen gaan slikken om er makkelijker mee om te gaan. Anders is het niet vol te houden.
Rechter: Wat was uw angst: verlies van vermogen?
Sonja: Nee, geld speelt geen rol. Maar je moet niet Cor dood laten schieten en het dan af willen pakken. Als-ie er recht op had, had ik het gegeven. Het was mijn geld, niet van hem. Ik weet niet wat probleem is, dat hij altijd geld moet hebben. Dat is het laatste wat ik hem gunde.
Rechter: U zei: “Als je niet met me bent, ben je tegen mij.”
Sonja: Hij wilde bij mij inwonen, omdat hij geen adres had. Ik weet het nog zo goed, het was bij de lift, ik zei: “Ik kan het niet doen.” Hij zei: “Boks, als je niet met me bent, ben je tegen mij.”
Rechter: Hij wilde een week bij u wonen in de tijd van de zaak Kolbak?
Sonja: Nee, het was niet dat moment.
Rechter: U heeft gezegd: “Je kunt tegen Willem geen nee zeggen.” Het effect dat hij op u heeft: “Het was nooit gezellig, ik begin vaak te huilen door hem.”
Sonja: Als hij begon over Cor, vindt-ie mij een mongool en een debiel. Ik hoopte dat ik het goed kon krijgen tussen die twee. Ik verdedigde Cor, dat het niet zo bedoeld was. Dan werd hij zó kwaad! Dan begon hij te schelden en te schreeuwen, hij kon met mij niet communiceren, ik sla dicht.
Rechter: Die gespreksopnames. Een op Tweede Kerstdag. Als je het leest, klinkt het alsof u niet zo bang bent.
Sonja: Toen praatte ik al met de politie. Die heeft mij gegarandeerd dat het niet uit zou komen.
Rechter: Uw broer werd steeds bozer, u bood wel weerstand. U zegt: “Dat was omdat ik met de politie praatte.”
Sonja: Als hij zo’n familieman was, had hij me geholpen
Rechter: Met wat?
Sonja: Met alles. Toen Cor overleden was zat hij ’s middags bij mij op de bank te huilen, ’s avonds moet ik een rondje lopen en moet hij de aandelen van de Achterdam hebben. Cor lag nog boven de grond hè? Dan ben je voor mij gewoon een vieze hond.
Rechter: U wilde opnames maken, omdat u bang was niet geloofd te worden.
Sonja: Hij is zo lief en aardig en charmant, hij kan iedereen inpakken. Hier is hij heel gezellig. Ik kan u verzekeren: dat is echt niet zo. Iedereen denkt: “Wat een joviale jongen.” Het is echt niet zo.
Rechter: U en Astrid waren één. U kreeg uw eerste kind, vanaf dat moment was Astrid regelmatig bij u thuis. U bent dan nog heel erg jong, Astrid is nog jonger. Vanaf welk moment was u één?
Sonja: We zijn altijd bij elkaar, ik was er altijd voor mijn kinderen, we zijn altijd samen.
Rechter: Besprak u alles met Astrid?
Sonja: Nee, in het begin niet.
Rechter: 1996 is een markeerpunt, dan verandert er iets. U heeft verklaringen afgelegd. De vraag is: wat heeft u zelf waargenomen? Ziet u iets voor zich, hoe roept u herinneringen op?
Sonja: Wat ik heb meegemaakt is zo heftig dat je dat niet zo snel vergeet.
Rechter: Over Endstra zegt u dat hij op dat moment bij u op de wc zat.
Sonja: Ik zie hem nog zo zitten. Hier de wc, daar de douche, daar de wasbak, daar stond ik.
Rechter: Nu staat alles in de media. Heeft u dat altijd bijgehouden?
Sonja: Nee.
Rechter: Bij de rechter-commissaris wordt er iets gevraagd en dan zegt u in een volgend verhoor: “Wat ik gisteren had verklaard, daar heb ik nog een aanvulling op.” Hoe gaat dat dan? Vult de herinnering zich nog aan?
Sonja: Dan lig ik in bed: ”O ja, wat was dat?” Hij past zijn verklaring aan aan die van ons. Dat is prima, het gaat over 30 jaar, je kunt je nooit op één moment alles herinneren.
Rechter: Het is een hele periode. Heeft u de laatste keer alles verteld wat belangrijk is?
Sonja: In ieder geval wat me gevraagd is.
Rechter: Er is een soort beperking in wat u weet. Af en toe krijgt u dingen te horen, dan kon je niet doorvragen.
Sonja: Je kan hem niks vragen, hij zegt alleen dingen die hij wil zeggen. Als je hem iets vraagt, zegt hij niks.
Rechter: Als u een klein stukje informatie krijgt, wat doet u daar dan mee?
Sonja: Niks.
Rechter: U heeft uw kinderen eigenlijk alleen opgevoed.
Sonja: Met mijn moeder en mijn zus was er altijd.
Rechter: Als Cor vrij was, was er dan een rolverdeling?
Sonja: Nee, niet echt
Rechter: Besprak hij dingen met u?
Sonja: Soms, ligt eraan.
Rechter: Nam hij weleens vrienden mee naar huis.
Sonja: Ja.
Rechter: Over de verdeling: dat is bij u thuis besproken?
Sonja: Ja.
Rechter: Het gebruik van gebaren: was dat ook te begrijpen voor anderen die dat zagen?
Sonja: Nee, dat deden wij automatisch. Als het niet gehoord mag worden, dan fluistert hij. Als het wel gehoord mag worden, dan schreeuwde hij.
Rechter: Geloofde u uw broer?
Sonja: Na 1996 niet, daarvoor wel.
Rechter: De dag nadat Luana was geliquideerd, maakte hij zich zorgen. (Op 8 december 2014 was in Amstelveen Luana Luz Xavier doodgeschoten, er was even een gerucht dat Sonja het slachtoffer was)
Sonja: Toen moest ik komen, moest ik een kogelvrij vest hebben.
Rechter: Vertrouwde hij u?
Sonja: Nou, ik denk het niet helemaal.
Rechter: Wanneer veranderde dat?
Sonja: Mijn zus was echt zijn vertrouwenspersoon, bij mij kwam hij alleen maar tieren, ik moest dingen voor hem doen.
Rechter: “Ik was gewoon zijn bezit.”
Sonja: Ik kon nooit met andere mensen omgaan.
Rechter: Ook toen Cor nog leefde?
Sonja: Nee. Daarna.
Rechter: U heeft verklaard: “Het klopt dat Willem onware verhalen over anderen verspreidde om te zorgen dat die een eigen leven gingen leiden.”
Sonja: Klopt.
Rechter: Heeft u een voorbeeld?
Sonja: Dat ik niet naar Boellaard moet gaan, dat die me dan kapotschiet. Als er mij wat gebeurt, heeft een ander het gedaan.
Rechter: U zegt: “Willem bemiddelde bij problemen tussen personen. Dan wierp hij zich op als redder, dan ging hij het probleem oplossen en dan pakte hij het geld af.” Waarop baseert u dat?
Sonja: Zo doet hij dat met iedereen.
Rechter: De manier van omgaan met uw andere broer, en met Astrid en uw moeder: belde u gewoon met elkaar?
Sonja: Ja.
Rechter: Werden er dingen besproken over de telefoon?
Sonja: Nee, nooit.
Rechter: Als u uw broer Gerard zag, ging u dan naar hem toe?
Sonja: Ja. Koffiedrinken.
Rechter: Kwam hij bij u over de vloer?
Sonja: Weinig.
Rechter: Astrid wel?
Sonja: Natuurlijk.
Rechter: Sprak u weleens af op ontmoetingsplekken, met Gerard, Astrid of uw moeder?
Sonja: Nee, meestal thuis.
Rechter: Was dat met uw broer anders?
Sonja: Hij kwam te pas en te onpas.
Rechter: Of op bepaalde plekken.
Sonja: Met hem wel.
Rechter: Buiten rondjes lopen?
Sonja: Ja. Dat was alleen met hem. Dat deed hij met iedereen. Als hij wat wil vertellen.
Rechter: Zocht u ook wel contact met hem?
Sonja: Liever niet. Ik had altijd de zenuwen als hij belde dat ik moest komen.
Rechter: Zijn er ook positieve dingen?
Sonja: Voor 1996 kon hij weleens gezellig en aardig zijn, daarna was het over.
Rechter: Hij heeft twee keer kleding voor u gekocht en een keer een woning voor u geregeld. Beschermde hij u?
Sonja: Absoluut niet. Was het maar waar.
Rechter: Hij zegt dat hij van uw kinderen houdt.
Sonja: Zegt hij dat? Sorry hoor. Aan mijn zoon heppie helemaal een hekel, mijn dochter had-ie ook niets mee.
Rechter: Cadeautjes voor de kinderen?
Sonja: Na de eerste aanslag heb ik een leren jasje van hem gehad.
Rechter: Het was een vriend van Cor.
Sonja: Ik dacht dat ze bloedgabbers waren. Achteraf dus niet.
Rechter: Kent u andere vrienden van Willem?
Sonja: Nee, ik ken zijn vrienden niet.
Rechter: Vóór 1996 was het leven redelijk normaal.
Sonja: Ja. (huilt)
Rechter: Het veranderde toen Willem overstapte naar Mieremet en Klepper.
Sonja: Ja. (huilt)
Rechter: Wat veranderde er?
Sonja: (nog huilend)Ik kan me niet voorstellen dat als je zulke bloedgabbers bent, dat je dan iemand gewoon, waar ik bij was, met mijn kind, dat je overstapt naar degene die geschoten heeft op je vriend en op je kind.
Rechter: Dat raakt u. Nu weer. Destijds, toen het later duidelijk werd, zag u dat net zo als nu?
Sonja: Ja.
Rechter: Hoe bent u daarmee omgegaan?
Sonja: Gewoon doorgaan, je hebt geen keus.
Rechter: U gaat naar Frankrijk, Cor gaat revalideren, uw broer gaat uitzoeken wie erachter zit? Heeft Cor gezegd wie erachter zat?
Sonja: Nee, dat wist Cor ook niet.
Rechter: De verdeling: dat werd openlijk besproken bij u thuis.
Sonja: Wim wilde dat er verdeeld ging worden.
(Dit gaat over de verdeling van de gezamenlijke investeringen in onroerend goed van Cor, Willem en Robbie Grifhorst)
Rechter: U zegt: “Toen Cor vrijkwam voor Citypeak in 2000 werd het contact met Willem anders.”
Sonja: Hij heeft mij zo onder druk gezet, dat ik moest zeggen waar Cor zat. Dat was zo heftig. Cor was niet altijd bij mij. Ik heb Cor wel op de hoogte gehouden, Cor was daar nog wel nuchter over, zo van: laat maar. Als ik het niet doe, wordt er een raket naar binnen geschoten. Ik lig daar met mijn kinderen. Ik kan er niet van slapen. Cor zeg: “Het komt wel goed.” Dan moet ik de luxaflex open en dicht doen. Hij kan wel zeggen dat het niet zo is, ik zweer op alles wat me lief is dat het wel zo is gegaan. Als ik het niet doe, zegt hij: “Je hebt nog één kans.” En dan is de aanslag. Het is te krankzinnig voor woorden, je kan niet bedenken dat dit bestaat.
Rechter: U moest de lamellen open en dicht doen, als signaal.
Sonja: Luxaflex.
Rechter: Dat was een signaal.
Sonja: Hij wilde weten waar Cor was.
Rechter: U heeft verklaard dat Cor ook wilde weten wat Willem deed.
Sonja: Nee. Ik heb gezegd wat er speelde. Daarom heeft Cor op de dag van de tweede aanslag tegen de politie gezegd: “Het is Willem.”
Rechter: U heeft ook verklaard: “Daarna vroegen Willem en Cor om dingen door te geven en op te letten.”
Sonja: Cor heeft altijd gezegd dat ik bij Wim moest blijven om te kijken wat er speelde.
Rechter: U heeft niet gedaan wat uw broer zei. Hoe kwam u daarmee weg?
Sonja: Ik heb het gewoon niet gedaan. Hij heeft lopen tieren en schreeuwen. Op een gegeven moment ben je zo murw dat je denkt: het kan me ook niet meer schelen. Ik weet waar-ie toe in staat is.
Rechter: Dat wist u ook in 2000?
Sonja: Ja. Hij zegt ook altijd: ik dreig niet, ik doe.
Rechter: Op 24 januari 2003 wordt Cor doodgeschoten. U bent er snel bij. Die middag zit er familie bij u thuis, een van kinderen wordt opgehaald. Dan komt Willem ook.
Sonja: Dan zit hij half te janken op de bank dat hij het zo erg vindt. En ’s avonds moet ik buiten met hem lopen en vraagt hij naar de aandelen van de Achterdam. Ik zei: “Dat weet ik niet.” Die moest ik zoeken.
Rechter: Na de tweede aanslag zei Cor: daar zit Willem achter. Dan wordt hij doodgeschoten. Heeft u daar toen over nagedacht?
Sonja: Hij heeft het zelf tegen mij gezegd: je weet wat ik met Corretje gedaan heb.
Rechter: Dat is later. Maar op de dag zelf?
Sonja: Voordat Cor doodgeschoten was, zei hij wel eens: “Corretje gaat er toch aan.”
Rechter: Ik probeer me dat voor te stellen, die middag: hoe gaat dat dan?
Sonja: Hij komt binnen, dan zit-ie half te janken, dan weet je wel hoe laat het is. Ik weet dat hij het heeft gedaan, ik weet wat de reden was. Vanaf dag één heeft hij achter de Achterdam aan gezeten. Hij heeft altijd gezegd: eerst dit en dan dit (gebaar: eerst dood en dan afpakken)
Rechter: Op de dag van de dood van Cor: explodeert u niet?
Sonja: Nee, ik was kapot, ik kon niet nadenken.
Rechter: U zei: “Ik was een soort zombie.” Dan zijn er drie momenten waarop Willem wat aan u vraagt. Die avond: het rondje lopen.
Sonja: Gelijk, van huis uit: over de Achterdam.
Rechter: Na de begrafenis moest u naar het Amsterdamse Bos.
Sonja: Ik moest mijn huis in Spanje aan Hillis afgeven, om de schutters te betalen. Maar dat had ik in december 2002 al samen met Cor verkocht.
Rechter: U heeft tegen Willem gezegd dat het in termijnen betaald zou worden. Toen moest u nog een keer komen, in Zuid-Oost.
Sonja: Ja. Dat was bij zo’n bandenjongen. Hij zei: “Die Joego’s zijn niet blij, die moeten geld hebben.” Hij zegt het op een dreigende manier.
Rechter: Heeft hij het woord schutters gebruikt?
Sonja: Nee. Alleen: die Joego’s waren niet blij, die moeten geld hebben.
Rechter: U verklaarde dat hij wel had betaald.
Sonja: Dat weet ik niet, wel dat hij ergens geld opgehaald heeft.
Rechter: U wilde niet verklaren waar hij dat geld gehaald heeft.
Sonja: Nee.
Rechter: Willem Endstra. Wat kunt u daarover zeggen?
Sonja: Dat hij bij me kwam en op de wc ging zitten en dan zet hij eerst de douche aan, en dan gaat-ie poepen, dat doet-ie bij iedereen, bij mijn zus en bij Sandra, dan zegt hij “Kom even bij me zitten.” Ja. ’t Is een raar praatje, maar dan zei hij dat Endstra met de CIE sprak en dat-ie er aan zou gaan. Hij wist van zijn petten dat Endstra met de CIE sprak.
Rechter: Dat was op dat moment?
Sonja: Ja.
Rechter: U heeft daar eerder over verteld, over dat douchen, en toen is u ook gevraagd: hij zei toch nooit dit soort dingen binnen?
Sonja: Dan zet hij de douche aan, of de droger. Of de kraan. Dit kan ik me nog goed herinneren.
Rechter: Cees Houtman.
Sonja: Dat was een beetje een combinatie met Sjors van Kleef, die heeft een zoontje van de leeftijd van mijn zoontje. Sjors was de broer van mijn vriendin. Daar ging ik mee om. Die is geliquideerd na Cees. Wim belde. “Kom even naar Nieuwegein, naar de benzinepomp.” Ik was nog helemaal van slag van Sjors, ik vond het zo’n lieve jongen. Ik moest niet zo janken, het was gebeurd. Hij kon niet waarschuwen, want in de groep van Cees zat iemand die hem alles vertelde en die had ook vertelde dat Cees hem om wilde leggen. “Het was hij of ik.”
Rechter: U was erg geëmotioneerd. Dit was bij een benzinepomp. En nadat Endstra was geliquideerd?
Sonja: Ik moest naar de carpoolstrook in Abcoude komen. Hij stond daar. Maike was bij hem, hij was net op vakantie geweest. Ik kende het verhaal van Natasja, de vriendin van Endstra. Hij wilde weten of ik van Natasja nog wat had gehoord. Hij wist dat Endstra een aanslag op hem wilde plegen. Dat was precies hetzelfde, ik zie hem nog zo lopen op die parkeerplaats: “Het was hij of ik.”
Rechter: Van der Bijl?
Sonja: Thomas was een lieve jongen.
Rechter: Dat hoor ik iedereen zeggen.
Sonja: Wim kwam bij mij thuis, hij wilde een foto van Thomas en Cor hebben. Er zijn zo vaak foto’s opgehaald door de politie, dat was één puinhoop, in eerste instantie heb ik gezegd: “Ik heb hem niet.” Ik had er geen zin in. Maar hij stond erop. De volgende morgen heeft hij een foto opgehaald. Ik kan hem niet vragen: waar heb je dat voor nodig? Daarna heb ik hem niet meer gehoord, totdat Thomas doodgeschoten was.
Rechter: Dat was een foto van een kinderfeestje.
Sonja: Dat was een wat oudere foto.
Rechter: En toen?
Sonja: Ik ging bij hem op bezoek in Vught, dat herinner ik me nog heel goed. Linksaf naar de bezoekzaal, met zo’n ding ertussen, waar iedereen naast elkaar zit. Ik begon over Thomas, hoe erg ik het vond. Hij begon meteen al nee te schudden: niet over praten. Er zaten mensen naast ons te luisteren. Later, als je opstaat fluistert hij in je oor. Of ik in de wandelgangen nog wat gehoord heb over een fotootje, of die in het dossier zat. (maakt een gebaar alsof je kleine pasfoto omkadert).
Rechter: Hoe weet u zo zeker dat hij Cor gedaan heeft?
Sonja: Als jij bij mij komt om te weten waar Cor moet zijn, dan ben je ergens mee bezig.
Rechter: U heeft het ook over een lijstje gehad.
Sonja: Dat wist ik van mijn zus, dat andere mensen er ook aan gingen.
Rechter: U kijkt nu steeds terug. De aanslagen op Cor. Dan Willem Endstra. Uw broer zei: “Die gaat eraan.” Cees Houtman, Thomas van der Bijl. Veranderde dat in hoe u met uw broer omging?
Sonja: Ik weet waartoe hij in staat is. “Ik dreig niet, ik doe. Je kan tossen om je kinderen.”
Rechter: U bent onder ede gehoord. Vanaf het moment dat er een overeenkomst was over Goudsnip kon u overal vrij over verklaren,
Sonja: Dat wilde meneer Sander ook, dat ik open kan verklaren. Dat is voor mij een hele opluchting. Dat ik alles kan vertellen. Als ik het losgeld moest verklaren: dat hele Goudsnipverhaal gaat over Achterdam. Ik had een schikking, ik was overal klaar mee, het was mijn geld, ik was klaar. Als ik moet verklaren over het losgeld, moest ik ook verklaren over de Wallen en de Hallen. Het waren zijn Hallen. Toen het uitkwam, over de Achterdam, ben ik bij hem op bezoek gegaan, met lood in mijn schoenen. Kwam ik daar, was het enige: “Ik moet geen problemen hebben.” Ik moest alles weghouden zodat zijn Hallen niet in de problemen kwamen. Ik kon niet verklaren over het losgeld. Snapt u?
Rechter: U moest uw broer erbuiten houden, anders kwamen zijn Hallen in gevaar. Hoe lang heeft dat gespeeld?
Sonja: Tot ik kon verklaren bij de rechter-commissaris. Toen Cor overleden was en de Achterdam bij mij bleef, was dat alleen maar een probleem. Cor had een deal met Teeven, financieel en strafrechtelijk. Voor zijn dood zei hij: hij mocht de Achterdam gewoon opgeven van Teeven. Dat wilde ik ook het liefst, maar ik kon het niet opgeven, dan moest ik verklaren over het losgeld en de Wallen en de Hallen.
Rechter: Uw angst was groter dan uw ongemak om het stiekem te doen.
(er volgt een schorsing. Na de heropening zegt rechter Wieland dat er iemand is weggestuurd met een persaccreditatie: die had een geluidsopname gemaakt. Het blijkt te gaan om een actrice die zich via RTL Boulevard had aangemeld)
Rechter Frank Wieland: Getuige Willem de Jager is bij de rechter-commissaris gehoord. U kent hem.
Sonja: Ja.
Rechter: Toen Willem met hartfalen in het ziekenhuis lag, bent u samen met hem bij hem op bezoek geweest. Hij zegt: “Sonja deed alles voor hem, ze was bezorgd. Als je wordt geterroriseerd, doe je dat niet.” En uw broer zegt: “Astrid en Sonja zijn niet bang, ze zijn hard, dat ben ik ook.”
Sonja: Je kan sowieso naar de buitenwereld nooit zeggen hoe het zit. Willem de Jager ken ik al zo lang. Ik begrijp niet dat hij dit zegt. Ik had hem nooit kunnen vertellen hoe het echt zit. Je kan aan anderen niet laten zien dat het anders is, dan heb je een ander gedrag. Als ze mij met Wim zagen lopen was het vier handen op één buik, omdat je voor de buitenwereld gewoon doet.
Rechter: Wanneer heeft u hem bezocht?
Sonja: Toen hij in het ziekenhuis lag. Zo gaat het altijd. Hij gaat ervan uit dat je komt, dat je alles doet.
Rechter: Had hij gevraagd of u kwam?
Sonja: Je gaat er altijd heen. Je kan niet wegblijven.
Rechter: Het andere deel is dat uw broer zegt: “Astrid en Sonja zijn niet bang, maar hard.”
Sonja: Dat liegt-ie dat-ie barst, hij zet je onder druk. Zou u niet bang zijn als je kinderen bedreigd worden? Ik wel.
Rechter: Dat is een retorische vraag. U vertelde daarstraks dat uw broer voor de liquidatie al gezegd had dat Cor eraan zou gaan. Is dat voor u nooit aanleiding geweest om dat tegen Cor te zeggen?
Sonja: Ik heb het altijd tegen hem gezegd, Cor zei: maak je niet druk. Ik weet dat hij Cor nog gezien heeft voor de liquidatie. Hij had gezegd: “Niet druk maken, alles is goed.” Als hij dat gaat zeggen dan is het koud, even later lag-ie.
Rechter: Wie zei dat tegen u?
Sonja: Dat Cor hem gezien had in de Maanstraat? Dat zei Wim tegen Cor.
Rechter Mildner: Over dat laatste: geloofde Cor dat?
Sonja: Daar heb ik hem niet over gesproken, maar hij heeft hem daar wel gezien.
Rechter: U heeft niet gemerkt of hij ontspannen was?
Sonja: Nee.
Rechter: Vóór de eerste aanslag: heeft u toen gemerkt dat Cor problemen had met mensen?
Sonja: Nee. Hij had in de loterij gewonnen, van de balletjes, toen had hij al ruzie met Wim. Iedereen kreeg wat, behalve hij, toen was hij zopissed off, er was toen al wrijving.
Rechter: Heeft u van Willem gehoord dat er gevaar was, voor die eerste aanslag? Dat u niet met Cor in de auto moest gaan zitten?
Sonja: Absoluut niet, daar heeft hij mij nooit voor gewaarschuwd. Nooit.
Rechter: Toen het kwam, overviel het u.
Sonja: Het is niet iets wat je opzoekt.
Rechter: Het was geen dreiging die er al was.
Sonja: Nee.
Rechter: Heeft u ooit gehoord over De Allesweter?
Sonja: Nee, geen idee.
Rechter: Dat zegt u niets.
Sonja: Nee.
Rechter: Willem heeft daar ook nooit met u over gesproken?
Sonja: Nee.
Rechter: Niet van Cor over gehoord?
Sonja: Nee.
Rechter: Uw broer Gerard. Er is een opname van uw broer met Astrid, van 30 april 2013. Dan zegt uw broer tegen Astrid: “Zeg maar tegen Sonja dat ze voor mij hetzelfde is als Gerard.” Begrijpt u dat?
Sonja: Hij heeft een hekel aan mijn broertje, hij zal ook een hekel aan mij hebben.
Rechter: “Zeg maar dat ze nergens meer mag komen?”
Sonja: Dat gaat over mij. Dat was altijd al zo.
Rechter: Hij zegt ook tegen Astrid: “Mijn broer heeft mijn geld afgepakt.”
Sonja: Dat weet ik niet.
Rechter: Over Endstra: Willem is bij u op bezoek, de kraan gaat aan, de droger gaat aan. Waarom vertelde hij die dingen aan u?
Sonja: Hij wil altijd praten over dingen die hij doet. Ik weet niet waarom. Hij vertelt het gewoon.
Rechter: Omdat u vertrouwd bent?
Sonja: Ja. Hij zegt het. Dat hij mij laat zeggen waar Cor moet zijn. Als hij iets tegen je zegt: hij maakt je monddood. Je mag nergens over praten, dat is Wim. Hij weet dat ik het toch niet vertel. Als je ergens wetenschap van hebt, trekt hij je ergens in mee. Als je over Cor praat: “Dan regel ik het gelijk met hem.” Je kan niks zeggen, je mag niks zeggen.
Rechter: “Dan trekt hij me in zijn wereld.”
Sonja: Als hij wat vertelt, weet je dat je het nooit mag zeggen. Dat doe je ook niet.
Rechter: Nog even over Thomas. Na de dood van Cor werd het met Thomas van der Bijl moeilijk. Hij kwam bij u, hij wilde geld.
Sonja: Hij zei dat Cor hem twee ramen op de Achterdam beloofd had. Daar weet ik niks van. En voor goud. Thomas was niet echt een bedreiging.
Rechter: Hij heeft de rechten op het boek aan uw kinderen overgedragen.
Sonja: Ik had met Thomas geen probleem. Hij kwam net als de hele familie omdat ze de Achterdam wilden hebben.
Rechter: Heeft u ooit met Willem geprobeerd een afspraak te maken dat u andere mensen zou betalen?
Sonja: Niemand had recht op mijn geld, ze hadden een verdeling gemaakt. Waarom heeft hij recht op mijn geld van Cor? Hij helemaal niet, hij heeft zijn Hallen. Waarom komt hij bij mij voor de Achterdam? Hij zegt dat ik nergens recht op heb. Hij draait het om. Martin, zijn broertje, kwam ook. (Martin Erkamps, de halfbroer van Cor)
Rechter: Ariën Kaale. U vertelt over Marcel Grifhorst, Frans Meijer en Jan Boellaard. U moest Marcel ophalen bij Mark, de broer van Richard Geisterfer. U zegt: “Het was één kliek in Spanje, Ariën Kaale zit daar ook bij.” Ik dacht dat Ariën Kaale bij Cor zat.
Sonja: Richard zat vroeger ook bij Cor, Wim wurmt zich daar in.
Rechter: Peter Jood?
Sonja: Die ken ik alleen van gedag zeggen.
Rechter: Over de benedenwoning van Cor aan het Gelderlandplein. U zegt: “Leen Bosnie en Peter Jood kwamen daar niet.” Leen Bosnie was een vriend van Cor. Was Peter Jood ook een vriend van Cor?
Sonja: Niet dat ik weet.
Rechter Wieland: Op de dag van de dood van Cor kwamen er mensen aan de deur. Wist u iets van een testament?
Sonja: Klopt.
Rechter: Wat was zijn wens?
Sonja: Alles wat van hem was, was voor de kinderen
Rechter: De Achterdam?
Sonja: Nee, die had hij aan mij gegeven. Die was niet voor de kinderen.
Rechter: De Achterdam voor u, de rest voor de kinderen? Ook iets voor zijn familie?
Sonja: Absoluut niet.
Rechter: Daarom heeft u de familie weggestuurd.
Sonja: Ja.
Rechter: Willem zegt dat Achterdam verkocht zou zijn.
Sonja: Klopt.
Rechter: Vertelt u eens.
Sonja: Willem kwam eerst voor de aandelen. Hij heeft veel druk gezet, hij wilde het geld ook hebben. Robbie Grifhorst kwam ook bij mij, dat is een goede vriend, hij wist dat de Achterdam van Cor was. Hij kent alles. Voor mij was de Achterdam een probleem, iedereen kwam voor de Achterdam. Grifhorst kwam bij mij om te kijken hoe het met mij ging. Hij zei: wat doe je met de Achterdam? Ik zei: dat weet ik niet, ik ben er nooit geweest, ik weet niet wat eruit komt. Robbie zei: “Wat als ik het overneem?” Dan kon het gewoon doorgaan. Hij heeft het toen van mij overgenomen. Gekocht. Toen is alles zo doorgegaan. Ik kon niet zeggen dat ik het verkocht had, ik heb tegen Wim gezegd dat Cor het al had verkocht en het geld voor 10 jaar vastgezet had. Dat had ik verzonnen.
Rechter: Willem zegt dat u 1 miljoen had, dat er nog 9 moesten komen.
Sonja: Dat is absoluut niet waar. Dat kan niet. Ik heb het aan Grifhorst verkocht, er is niks veranderd.
Rechter: Is er wel een eigendomsoverdracht geweest?
Sonja: Daar hoef je niks voor te doen, dat is simpel, dat zijn papiertjes. Toonderaandelen.
Rechter Mildner: U zegt: “Ik ben helemaal niet hard.” Toch?
Sonja: Echt niet.
Rechter: Maar wel stevig als het moet.
Sonja: Als het moet wel ja.
Rechter: Over de gebaren: Willem maakt een gebaar, over de lokker. (degene die bij de liquidatie van Cor de locatie zou hebben aangewezen)Hoe ging dat?
Sonja: Ik zat hier, mijn zus zat met hem zo te praten, wij dachten dat het Bassie was, we dachten dat de lokker in beeld heen en weer liep. Toen zag je Bassie lopen. Wij zijn naar Wim toegegaan, dat hebben we opgenomen. Astrid zei: “Bassie is de lokker.” Hij lag helemaal achterover, hij zei lachend: “Het is Bassie niet, het is Ter Haak.” Hij leunde achterover, met zijn handen wijd, dat was het gebaar.
Rechter: U dacht dat het Bassie was. U heeft gezegd dat hij Bassie klappen moest geven.
Sonja: Absoluut niet. Waarom?
Rechter: Omdat hij de lokker was.
Sonja: (lachend). Nee nee nee, absoluut niet, dat kunt u ook aan Bassie vragen.