Op donderdag 9 april 2016 overleed Pim Lier, zoon van ZKH Prins Hendrik en diens minnares Mien Lier-Wenneker.
In september 2012 had ik een uitvoerig gesprek met hem, waarin hij terugblikte op zijn turbulente leven. Hij leefde ‘heerlijk rustig’ en wilde dat graag zo houden. Nu hij overleden is, is er geen reden een aantal zaken niet alsnog te belichten. Zoals het dreigement van de contactpersoon van het Koninklijk Huis dat ze hem brodeloos zouden maken als hij een procedure zou beginnen over de erfenis van Prins Bernhard. ‘Daar ben ik wel erg van geschrokken.’
In het weekblad Privé staat deze week een groot deel van dat interview. Ongeveer de helft. De andere helft geef ik hier weer. Voor het stuk in Privé: zie hier.
INTRO
‘Rest de vraag: leeft Lier nog?’ In augustus 2009 was Pim Lier weer even in het nieuws, naar aanleiding van een interview in weekblad Nieuwe Revu met de bekende oplichter Heer Olivier. Die vertelde dat hij contact had gehad met Pim Lier, die hem had moeten introduceren in de wereld van het grote geld, maar dat hij er al snel achter was gekomen dat er weinig te halen viel.
Op de website misdaadjournalist.nl had ik daar op 23 augustus 2009 een berichtje over, dat afsloot met de vraag of Lier nog leefde. Hij moest op dat moment al 91 jaar zijn en er was al heel lang niets meer van hem vernomen. Pas in september 2012 kwam Lier, googelend op internet, het bericht over hem tegen en belde hij mij.
‘Met Lier!’
Er volgde een bezoek aan de bescheiden villa in Almelo waar Lier een teruggetrokken leven leidde.
In de woonkamer viel het enorme schilderij op. In een eerder interview beweerde hij dat dit wel een half miljoen waard was. ‘Het is afkomstig van mijn vader, de prins. Ons huis is dan ook goed beveiligd tegen inbraak. Boven in mijn nachtkastje ligt een bajonet. Mocht er hier iemand binnenkomen, dan steek ik hem hartstikke dood.’
Toen hing het nog in Boekel, waar hij met zijn vrouw Petra woonde. In de nacht van 18 op 19 december 1987 maakte hij met een pistoolschot een eind aan haar leven. Ze was ongeneeslijk ziek, vreesde een slopend sterfbed en zou hebben aangegeven dat hij haar ‘een zachte dood’ moest geven. Hij werd ervoor veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar en zes maanden. Die zat hij uit in Den Bosch. Daarna vestigde hij zich in Almelo.
Het schilderij verhuisde van Boekel naar Almelo. Het is minstens twee bij drie meter. Volgens een bekende kunstkenner is het een werk van de in Den Bosch geboren schilder Abraham van Diepenbeeck, een leerling van Rubens. Hij komt Lier eraan? ‘We hadden vroeger veel schilderijen, toen we nog in villa Zuidhoorn woonden.’
Van 1923 tot 1931 woonde het gezin van Jan-Derk Lier en Mien Lier-Wenneker in Huize Zuidhoorn in Rijswijk, aan wat toen nog de Rotterdamseweg heette. Het schilderij verhuisde mee met zoon Pim. ‘Ik had hem aan mijn zoon gegeven, toen hij een kantoor had opgezet, maar ik kreeg hem later terug. Ik weet niet wat het waard is, maar het is onverkoopbaar. Het is te groot en de voorstelling is niet acceptabel: Christus die kooplieden uit de tempel verdrijft.’
Afgezien daarvan: het is een erg donker schilderij en het glanst erg, door het vernis. ‘Ik heb er over gedacht er een foto voor te hangen. Een stilleven, daar kijk ik met plezier naar. Hier niet. Die lijst alleen al is een fortuin waard: rozenhout ingelegd met schildpad, maar je krijgt er het geld niet voor. Ik ben er wel op uitgekeken. Ik wil iets vrolijkers, iets lichters.’
Van het Koninklijk Huis kreeg zijn stiefvader een toelage van 100.000 gulden, waarover Pim op zijn achttiende kon beschikken. Een van de voorwaarden was dat hij daarvan een studie zou volgen. Dat werd een rechtenstudie in Amsterdam, maar in 1940 gooide de oorlog roet in het eten. Na de oorlog werkte hij bij de KLM, later bij een bank in Den Bosch, als autoverkoper in Eindhoven en als advocaat in Boekel.
Lier: ‘Ik sta af en toe verbaasd over wat ik over mezelf lees. Volgens journalisten heb ik contact met Klaas Bruinsma gehad. Die had een heleboel auto’s, die moesten op mijn naam geschreven worden. Hoe kómen ze erbij!’
Een ander gerucht: dat Prins Bernhard hem zou hebben gevraagd om op te treden voor de bekende oorlogsmisdadiger Pieter Menten. ‘Dat staat allemaal op internet.’
Wat wél klopt is dat hij contact heeft gehad met ‘Michael graaf Soltikov’ die in het Franse Villefranche sur Mer was neergestreken.
Lier: ‘Soltikov had in de oorlog in Duitsland gediend. Hij was zwartgemaakt door Armgard, de moeder van prins Bernhard. Hij heeft een proces tegen haar aangespannen wegens smaad, zij moest hem 500.000 goudstukken betalen. Dat zou betaald worden na het overlijden van Juliana, maar dat gebeurde steeds niet. De erfgenamen, prins Bernhard en zijn broer, betaalden ook niet. Toen kreeg ik het verzoek van Soltikov of ik een procedure wilde aanspannen, of ik wilde bemiddelen, om de zaak tot een goed einde te brengen. Ik zei ja, ik vond dat wel interessant. Ik ben naar Zuid-Frankrijk gereisd waar hij woonde met zijn vrouw, ik heb het hele verhaal aangehoord.’
Graaf Soltikov en zijn vrouw vonden het een prima gesprek. De vrouw van Soltikov schreef later in een soort dagboek: ‘Ik had een ontmoeting met de heer Lier en zijn charmante vrouw. Met beiden hadden we vriendschappelijke contacten en we dineerden in Franse restaurants.’
Lier: ‘Ik heb toen de rechtsadviseur van het Koninklijk Huis benaderd, mr. De Brauw. Die zei glashard: “Als u een proces aanspant, dan maken wij u brodeloos.” Mooi hè? Zo gaat dat in die kringen.’
Had Lier het idee dat de graaf een serieus punt had, dat het reëel was dat hij geld van de familie Van Lippe Biesterfeld kreeg?
Lier: ‘Jaja, hij heeft daar een boek over geschreven, hij heeft mij de vonnissen laten zien. Armgard is veroordeeld tot zoveel maanden tuchthuisstraf. Die heeft ze niet ondergaan, hoor. De moeder van de prins laat je geen tuchthuisstraf ondergaan. Toen is er een afkoopsom bedongen, maar die is nooit betaald. Of later, na mij, dat weet ik natuurlijk niet.’
Lier had het boek van graaf Soltikov destijds in zijn bezit. ‘Soltikov vertelde mij dat prinses Armgard in de oorlog dubbelspionne was. Hij is later naar Duitsland verhuisd en daar overleden. Ik had zijn boek in mijn bezit, maar bij mijn faillissement is alles weggeraakt.’ In de periode voor de dood van echtgenote Petra, in 1986, was Lier zwaar in financiële problemen gekomen en had hij zich als curator zo’n 250.000 euro uit failliete boedels toegeëigend.
Het bezoek aan Frankrijk, kort daarvoor, was aangenaam. ‘Graaf Soltikov had daar een mooie cottage, een mooi landgoed.’ Maar na zijn gesprek met De Brauw was Lier er acuut mee gestopt. ‘Soltikov zei: “Ik betaal pas als het succes heeft. No cure no pay.” Dat moest ik niet hebben. Maar het heeft me erg getroffen dat De Brauw zei: “Als u daarmee begint, dan maak ik u brodeloos.” Dit heb ik aan nooit aan iemand verteld, u bent de eerste die het hoort. Nou ja, mr. Van Heijningen, in Den Haag, die heb ik het ook verteld, die deed de verdediging van Janmaat.’
Dit speelde in de periode dat Lier zich had ingelaten met de Centrumpartij van Hans Janmaat. Mr. Leo van Heijningen had ook de verdediging van oorlogsmisdadiger Pieter Menten gedaan.
Lier: ‘Ik zou via De Brauw proberen te bemiddelen, en als dat niet lukte een proces aanspannen. “Als u dat doet, meneer Lier, dan maken we u brodeloos.” Ik vond het merkwaardig, zo’n antwoord had het helemaal niet verwacht. Ik vraag me achteraf af of ze dat hadden gekund. Misschien was het wel bluf, maar ik schrok enorm.’
Deze contacten kwamen voort uit zijn aansluiting bij de Centrumpartij van Hans Janmaat. Dat bracht alleen maar ellende gebracht. Pim en Petra raakten in één klap al hun vrienden kwijt, niemand wilde nog met hen worden geassocieerd. ‘Ik had het nooit moeten doen. Ik was mijn tijd ver vooruit. Toen was de tijd nog niet rijp, het was allemaal taboe. Vreemdelingen werden gekoesterd.’
Ze maakten vervelende dingen mee.
‘We woonden nog in Boekel. Die linkse troep verzamelde in Eindhoven en met 300 man belegerden ze ons huis. De partij heeft een keer vergaderd in Boekel. Ik was er niet bij, ik zat in Marokko. Toen heeft die linkse troep in het restaurant alles kort en klein geslagen. Nee, dat waren geen gemakkelijke tijden. Ik dacht: “Ik zal die Centrumpartij eens in goede banen leiden, naar buiten toe een beter aanzien geven, maar dat was onbegonnen werk.”’
Niet alleen met Lier, ook met het andere partijkader liep het slecht af. ‘Die mensen zijn brodeloos gemaakt. Er was een leraar die ontslag kreeg. Hij kwam nergens meer aan de slag, bij alle scholen werd gezegd: “We hebben ook allochtone leerlingen.”’
Het onderwerp ligt hem nog wel een beetje na aan het hart. ‘Ik heb net een boek gekocht. Immigratie taboe. Dat gaat over immigranten, die ons geld kosten.’
Kort na deze politieke verwikkelingen volgde het drama met Petra en de gevangenisstraf. Heeft hij er achteraf geen spijt van dat het zo gegaan is, dat hij bekend werd als zoon van prins Hendrik? ‘Ja, ik had zo’n rustig leven. Ik was die hele affaire eigenlijk vergeten. Ik had een heerlijk rustig leven.’
Tijdens het proces, over de dood van Petra, ontstond toch een heel andere indruk. Dat Petra een erg veeleisende vrouw was en dat hij voortdurend op zijn tenen moest lopen om aan heet verlangens te voldoen. Ze vroeg heel veel aandacht. De conclusie was dat hij met haar bepaald geen gemakkelijk leven had. Lier: ‘Ja, dat zegt iedereen. Maar ik pas me overal aan, ik zie overal oplossingen.’
Tijdens het proces zei hij zelf ook dat hij geen gemakkelijk leven had. ‘Ja, nee, dan is het eigenlijk vreemd dat ik nu zeg: “Ik had zo’n heerlijk leven.” Ik weet het niet, dat klopt dan niet. Dat waren dan feiten, dat moet je accepteren.’
In de gevangenis beviel het hem prima.
(meer hierover in Privé)
Destijds was zijn grote frustratie dat hij nooit contact heeft gehad met zijn halfzus, prinses Juliana. Prins Bernhard interesseerde hem niet, maar Juliana had hij graag eens gesproken. Dat is er nooit van gekomen. Met de bastaardkinderen van prins Bernhard werd later veel openlijker omgegaan. Voor hem was het op papier wel goed geregeld. ‘Ik had 1000 gulden in de maand en ik kreeg 100.000 gulden toen ik achttien werd. Maar ja, daar heeft Van ’t Sant tussen gezeten, toen werd het 500.’
François van ’t Sant was de vertrouweling van koningin Wilhelmina, hij moest de problemen over de buitenechtelijke escapades van prins Hendrik oplossen. De maandelijkse toelage hield op na de dood van moeder Mien in september 1973. Stiefvader Jan-Derk Lier overleed in januari 1974. Volgens de broers en zussen heeft Pim toen meteen alles ingepikt, hij beschouwde zich als de enige erfgenaam. Van de 100.000 gulden die hij als belegging had gekregen op zijn achttiende was niet veel meer over.
Lier: ‘Het was slecht beheerd, door mijn stiefvader. Nou ja, als hij het goed beheerd had, wat had ik er dan na zijn dood mee gedaan, mij kennend…’
Feit is dat het wegvallen van de maandelijkse toelage toch leidde tot financiële zorgen, wat een rol lijkt te hebben gespeeld bij het naar buiten treden in 1979. Petra was erg gehecht aan luxe en status. Zelf ziet Lier dat wat anders.
‘Er staat dat ik mij zelf had gemeld bij De Telegraaf. Helemaal niet! Josje Hagers heeft mij ontdekt. Ze bracht het met een, achteraf, best leuk verhaal, een goede vondst. Ik ben gek op mijn jeugdjaren, daar heb ik hele prettige herinneringen aan, aan de tijd dat we in Huize Zuidhoorn in Rijswijk woonden. In 1979 kwam er een dame, met een fotograaf, die zei: “Meneer Lier, we zijn een reportage aan het maken over villa’s langs de Vliet en we hebben gehoord dat u daar ook gewoon heeft.” Nou, je moet met mij niet over Zuidhoorn beginnen, dan ben ik helemaal… Dus: “Kom binnen Josje, graag, leuk!” Jaja, maar al gauw kwam de aap… Zo is het begonnen.’
Aan vrienden en kennissen vertelde Lier later dat hij geen keus had, dat Josje Hagers had gezegd: ‘U kunt meewerken, dan mag u drie weken op onze kosten naar Griekenland, dan geeft u een interview. En anders plaatsen we het zo, we weten alles toch al.’ Hij zou toen hebben gezegd: ‘Dan moet ik eerst contact opnemen met het Koninklijk Huis.’ Dat had hij gedaan, en daar had hij te verstaan gekregen dat ze er niets mee te maken wilden hebben. Toen had hij besloten zijn medewerking te verlenen en daarna naar Griekenland te gaan om de publiciteit te ontvluchten.
(Meer over zijn huidige leven in Privé)
Tegen lunchtijd gaan we naar Van der Valk in Almelo. Geen gewoon restaurant, het hoort bij het theater van Almelo. Het is er een stuk rustiger dan bij de doorsnee-Van der Valken.
‘Hier zit nooit iemand. Alleen zomers is er wat te doen, dan kun je buiten zitten, dan is het hier lekker lommerrijk. Alleen als er voorstellingen zijn is het druk. Je kunt kaartjes kopen inclusief diner en overnachting, daarvoor komen ze van heinde en ver. Ik wou een keer alleen een kaartje hebben, maar dat kon niet, er was alleen een combinatie mogelijk, met diner. Ik zei: “Dat doe ik niet. Ik zal eens overwegen of het niet strafbaar is wat u doet, dat is koppelverkoop.”
Toen werd meneer Hamming, de directeur, een beetje boos. Hij vond dat je een ondernemer die vrijheid moet geven. Ik zei: “Ik zal er eens even over nadenken.” Ik was natuurlijk helemaal niet van plan om iets te doen, maar ik was teleurgesteld omdat ik geen kaartje kreeg, toen dacht ik: ik ga hem een beetje pesten.’
Hij gaat bijna nooit meer naar restaurants. Een van zijn recentere bezoeken was aan het regionaal hoog aangeschreven De Wiemsel in Ootmarsum.
‘Dan betaal je 40 euro voor het voorgerecht. En al die sausjes. Ik had kabeljauw. Gekookt. Daar hadden ze een raar sausje overheen, het was niet te eten. Dan willen ze iets bijzonders maken, doen ze er naar hun smaak een bijzonder sausje bij. Nee, ik ga niet graag naar restaurants. Ik ben beter gewend. Ik ben ambassadeur geweest van een eetvereniging in de Benelux, ik at vaak in de restaurants die daarbij aangesloten waren, dus ik ben wel wat gewend.’
De ober vraagt of het heeft gesmaakt. Vooruit maar, dit keer geen commentaar.
Lier: ‘Ober. Wat een beroep, hè? Vroeger, voor de oorlog, had je echte obers. Een echte ober-kelner, die stond in een hoek te kijken naar de onder-kelners, die hield de hele zaak in de gaten. In Den Haag kreeg zo’n ober soms honderd gulden fooi. Ik praatte weleens met obers die hoge directeuren en hoge ambtenaren hadden bediend en interessante gesprekken hadden gehoord. Daar waren ze dan heel trots op.’
Hij komt niet vaak meer in Den Haag. ‘Zo’n lawaaierige stad, zo overbevolkt, het rinkeltinkel van die trams. Ach!
De Frederik Hendriklaan is de Frederik Hendriklaan niet meer. Den Haag heeft wel iets gezelligs, wat ik hier mis. De gezelligheid van het Plein, met al die restaurantjes, maar dat is alles. De echte gezelligheid van vroeger, de Venestraat, de Spuistraat, dat is er niet meer. Daar liepen vroeger de mensen die gingen tea-en. Dan waren ze daartoe gekleed. De heren in colbert, de dames in hun mantelpakje, met een hoed op. Een dame gaat nooit naar buiten zonder hoed op. Dat is er niet meer. Het volk loopt daar. Hotel Des Indes is Hotel des Indes niet meer. Iedereen komt daar.’
Over oude Haagse tijden gesproken: een van de schoolgenootjes van zijn zus Edith en speelkameraadje van prinses Juliana was barones Snouck Hurgronje, de moeder van Aarnout Loudon, president-directeur van chemie-concern AKZO. Zij woonde in de jaren negentig nog achter Hotel des Indes, in een sjiek grachtenpand aan het Smidswater.
Lier: ‘Daar woonde ook een actrice waar prins Hendrik vaak op bezoek ging. Ik heb dat huis weleens gezien, de actrice niet.’
Welke actrice dit was weet hij niet meer, er is verder ook niets bekend over een Haagse actrice als geheime minnares. ‘Ik heb wel een Loudon gekend. Die was ambassadeur in Londen. Toevallig heb ik zijn testament gelezen waarin hij zegt: “Ik verbied iedere Loudon om ooit in diplomatieke dienst te gaan, want het kost je alleen maar geld.”
Werken in diplomatieke dienst of voor het Koninklijk Huis is geen vetpot.
‘De kamerheer van prinses Juliana, baron Baud, woonde op de Koningskade. Die had 1000 gulden in de maand. Als je zag hoe zijn vrouw erbij liep… Zijn vrouw had altijd een mand vol sokken die gestopt moesten worden. Nee, die hadden het niet breed.’
Toen de oorlog in 1940 begon was Lier 21. Hij bracht de oorlogsjaren door in Den Haag. Ze woonden toen in de Celebesstraat. Met een list ontkwam hij aan de Arbeitseinsatz. Meer daarover – en over het eten van suikerbieten – in Privé.
We blijven nog even hangen in de oorlog.
‘Ik zag laatst op tv De Zwarte Weduwe, Rost van Tonningen, die werd geïnterviewd door een dronken journalist. Dat kan toch niet?’ Dat is een interview uit 1979, met Hans Verhagen. Het fragment werd vertoond door Adriaan van Dis, die in het begeleidende interview over haar zei: ‘Het is een rotwijf, maar ik mag haar wel.’ Lier: ‘Ze kwam toen echt voor haar overtuiging uit en nog steeds.’
Zijn politieke stellingname heeft Lier alleen ellende gebracht. Hij is nooit zo anti-Duits geweest als veel andere Nederlanders die de oorlog hebben meegemaakt.
‘Hitler heeft het stom gedaan, hij had van de joden af moeten blijven, dan was hij de geschiedenis in gegaan als een Napoleon. Hij had een hekel aan joden, maar niemand weet waarom. Veel joden hebben in de Eerste Wereldoorlog voor Duitsland gevochten. Ik denk dat het een waanidee van hem was. Maar je moet niet vergeten dat er ook in Rusland en Polen ook veel jodenhaat was, dat was niet alleen in Duitsland. Tot aan de Tweede Wereldoorlog waren veel Nederlanders pro-Duits. Er was toen een heel andere orde. De oudere orde was: werkloosheid en armoe, een opeenvolging van kabinetten.
Wij hebben het vrij goed gehad in de oorlog. Wij woonden vlak bij het Scheveningse bos, we gingen elke ochtend een boom halen voor de kachel. Wij hadden ook nog elektriciteit. Naast ons waren Duitsers ingetrokken, die moesten licht en energie hebben, ons blok was op die energiekabel aangesloten. Ook ’s nachts was er gas. ’s Nachts werd de gasdruk verhoogd voor de Duitse bakkerijen, daar maakte je dan gebruik van.
Er was een avondklok van acht uur ’s avonds tot vier uur ’s morgens. Wij ging ’s morgens vroeg. Het gereedschap lag in een boswachtershuisje. Het was nog donker, maar je zag de politie vrij snel aankomen, ze hadden lantaarns bij zich. Als je gepakt werd, was je je zaag en je hout kwijt en moest je mee naar het bureau. We werden een keer op heterdaad betrapt. De agent zei: “We zullen je niet meenemen, dat hout mag je meenemen, maar wel op je schouders, totdat je erbij neervalt.” Dat vond ik een leuke oplossing. Sportief. Wij woonden vlakbij het bos. Het was een hele sport. Ja, ik moet zeggen, ik kon goed tegen die tijd, de oorlogstijd. Het was avontuur.’
Anderen van zijn leeftijd kozen voor groter avontuur. Was dat niet wat voor hem geweest, Engelandvaarder? Soldaat van Oranje, zoals Erik Hazelhoff Roelfzema?
‘Die heb ik heel goed gekend. Uit Leiden. Ik was niet zo’n vurig patriot, ik bekeek het op een hoger plan. In het begin vond ik dat de Duitsers groot gelijk hadden door Nederland te bezetten, en België en Frankrijk. Later is het allemaal mis gegaan, met die wantoestand en moorden. Aan het begin van de oorlog liep heel Den Haag mee met de Duitsers. De hele Scheveningse boulevard was vol met mensen die naar de Duitsers kwamen kijken, uit nieuwsgierigheid. Dat was niet zo van: “Wat doe je hier en rot op.” Er was nog geen haat.’
Lier zat bij de BB, de Bescherming Burgerbevolking. ‘Je had een paard, je had een commandant en dan had je drie vuurmonden bij je. Bij die kanonnen was een boekje, met wederwaardigheden. Die kanonnen hadden de slag bij Geertruidenberg nog meegemaakt, in 1830, daar moesten wij mee oefenen. Dan zei de wachtmeester: “Laten we maar gaan marcheren.” Met die kanonnen kon je niet richten, er was geen affuit bij.’
Het affuit is het onderstel, met wielen, waar het kanon mee wordt verreden.
‘Dat was er niet meer. En met die kanonnen moesten wij de oorlog winnen. Ja, is dat niet om te lachen? Dat is toch misdadig. Ik vraag me nog af waarom de voormannen van de SDAP niet ter verantwoording zijn geroepen, die waren van het gebroken geweertje. Het was gewoon moord. De Denen hebben het beter gedaan. Die zeiden gewoon tegen de Duitsers: “Kom maar.” Die zijn er niet voor gestraft, die hoefden later ook geen gebied afstaan. Dan denk je, die hele politiek… Je volgde de oorlog op de voet, dat was interessant. Maar je wist niet veel. Toen werd er niet veel verteld. Het is allemaal achteraf.
Vanaf 1945 kwamen al de verhalen, van wat er tijdens de oorlog was gebeurd. Als je leest hoe de Duitsers zich meester maakten van Stalingrad, in het boek ‘Tussen Don en Wolga’, wat die Duitsers hebben meegemaakt, dat was hopeloos. Daar zaten 300.000 man, daar zijn er maar 10.000 van teruggekomen. Wat dat betreft is Nederland er goed van afgekomen. Dan hoor je klagen: “We hebben het zo erg gehad.” Ze weten niet wat het is, erg.’
Het wordt tijd om afscheid te nemen. Het is Lier goed bevallen, het genoegen was wederkerig, ‘echt waar, dat meen ik. Laten we de relatie maar aanhouden.’
Het komt er niet meer van, op een enkel telefoongesprek na. Almelo is nogal uit de richting en voor je ’t weet ben je jaren verder. En wordt de telefoon niet meer beantwoord. Is er niemand thuis als je aanbelt en vertellen de buren dat hij een jaar geleden al is gestorven. Zonder ruchtbaarheid, zonder advertentie in de krant, in alle stilte in de vergetelheid geraakt.