Quantcast
Channel: Reportage – Misdaadjournalist
Viewing all articles
Browse latest Browse all 166

Holleeder-proces (dag 7): Sonja in het nauw

$
0
0

Woensdag 20 februari, vervolg van het verhoor van getuige Sonja Holleeder in de Bunker in Osdorp.

Rechter Frank Wieland: We gaan vandaag praten met mevrouw Sonja Holleeder. Dag mevrouw.

Sonja: Goedemiddag.

Rechter: Gisteren heb ik tegen u gezegd dat de verdediging vandaag de verdediging gelegenheid krijgt u vragen te stellen. U kunt zich beroepen op uw verschoningsrecht.

Advocaat Sander Janssen: Mevrouw Holleeder, ik heb een aantal korte vragen naar aanleiding van wat gisteren is besproken. U zei gisteren: “Het was nooit gezellig met hem.” Dat zegt u ook in andere verklaringen, dat heeft u ook bij de politie gezegd. “Hij was altijd onaardig, hij deed nooit normaal tegen mij.”

Sonja: Klopt.

Janssen: Was dat altijd al zo of is dat ingrijpend veranderd in 1996?

Sonja: Vóór 1996 kon hij ook wel leuke dingen doen, maar als hij er was, was er altijd wel wat. Jaloers op een vriendin, ruzie, niet gezellig. Hij sloeg zijn vriendinnen toen ook al heel erg, dat was niet leuk.

Janssen: Sprak u vertrouwelijk met hem?

Sonja: Nee.

Janssen: In uw huwelijk had u problemen, bespreekt u dat met familie, eventueel met uw broer?

Sonja: Nee.

Janssen: U zei dat u liever geen contact met hem zocht. “Als het uitkwam deed ik het wel, maar liever niet. Het contact ging altijd van hem uit.”

Sonja: Klopt.

Janssen: Als het zo uitkwam?

Sonja: Nee, hij kwam altijd bij mij.

Janssen: Eenrichtingsverkeer?

Sonja: Zo kan je ’t wel zeggen.

Janssen: U zei: “Hij presenteert zich als familieman, maar hij heeft niks met mijn zoon en mijn dochter.”

Sonja: Hij zegt: “Ik hou van die kinderen,” ondertussen gaat hij tossen over wie het eerste gaat.

Janssen: Hoe was het daarvoor? Was het toen wel goed?

Sonja: Nee, niet echt.

Janssen: Hij had een hekel aan uw zoon?

Sonja: Ik denk dat hij veel op Cor lijkt. Toen hij bij me sliep, hij heeft geen idee, toen heb ik hem naar het buitenland gestuurd omdat het te erg was. Hij zei tegen mijn zoon: “Ga mijn voeten masseren.” Die werd om vijf uur ’s morgens het bed uitgetrokken, om oefeningen te doen. Dat kind was gesloopt, die kon niet eens meer tennissen. Dat vind ik niet normaal.

Janssen: Dat was in de periode dat Willem bij u woonde.

Sonja: Wim was toen een paar dagen bij mij.

Janssen: Andersom: uw zoon vond Willem ook niet aardig.

Sonja: Nee, die heeft wel gezien hoe hij met mensen omging.

Janssen: En uw dochter?

Sonja: Ook niet.

Janssen: Er is een tapgesprek van 29 december 1995, 5 over half 5. Willem belt voor zijn vriend, die is er niet. Wim heeft hard gewerkt, er wordt gezegd dat Wim samen met broer Gerard voor Cynthia een nieuwe Fiat Panda heeft gekocht. Herinnert u zich dit?

Sonja: U had gezegd dat dat lief van hem was?

Rechter: Ze schudt nee.

Janssen: 18 januari 1996. U praat over problemen die u met Cor heeft. U belt met Wim. Zou dat kunnen?

Sonja: Ik weet niet dat ik problemen met Cor had. Wim misschien. Er was wel vaak onenigheid, maar daar sprak ik zelf niet over. Het was: hard de deur dichtgooien en weggaan.

Janssen: 5 februari 1996: Sonja wordt gebeld door Willem, die zegt dat hij uw salaris uitbetaalt. Het lijkt erop dat Willem uw salaris betaalt.

Sonja: Ik heb even op de loonlijst gestaan.

Janssen: U zei: “Ik kreeg helemaal nooit geld van hem.”

Sonja: Dat zit heel anders. Toen was hij nog met Cor ook, hun hebben dat samen zo geregeld.

Janssen: Kan het zijn dat hij uw salaris betaalde?

Sonja: Dat kan.

Janssen: “Ik kreeg nooit wat van hem.”

Sonja: Daar ga ik niet op in.

Janssen: U denkt: het is van Cor.

Sonja: Hij is niet zo met betalen, dat kan ik u wel zeggen. Het was misschien wel van Cor. Als hij dit betaald heeft, is het in samenwerking met Cor geweest.

Janssen: Februari 1996: Willem wordt gebeld door Sonja. Of hij Cor nog heeft gezien. Hij heeft hem vroeg naar huis gebracht, u wil niet naar huis, ze gaan bij Stien (hun moeder) wat eten. Herkent u dit?

Sonja: Nee.

Janssen: Paar dagen later: u belt Willem.

Sonja: Dat was nog 1996.

Janssen: “Willem vraagt hoe het nu is. Sonja is bang dat Cor weer lam thuiskomt.” Het lijkt mij toch wel dat u met Willem over Cor praat.

Sonja: Luister, waar heb jij ’t nou over? Gaat dit nou over mijn relatie met Cor?

Janssen: Ja, daar gaan we ’t ook over hebben. Maar dit gaat over de relatie met Willem. U zei net: “Ik belde hem eigenlijk nooit.”

Sonja: Hallo! 1996 hè?

Janssen: 15 april 1996: na de aanslag. Willem Holleeder belt u. “Boxertje (bijnaam van Sonja), ik heb je steeds gebeld. Ik heb een woning voor je, aan de Haarlemmerweg, met kogelvrije ramen, spiksplinternieuw verbouwd, vijf ton, een tuin, een kamer voor Richie (zoon van Cor en Sonja), een bubbelbad, alles erop en eraan, met marmer beneden.”.

Sonja: Top!

Janssen: Hij heeft die woning voor u geregeld.

Sonja: Ja. Geweldig. Dat was in 1996. Dat was ook voor Cor. Het is wel handig dat hij weet waar Cor woont. Het heeft altijd wel een dubbele bodem als hij wat doet.

Janssen: Het lijkt erop dat Cor daar helemaal niet kwam wonen.

Sonja: Hij kwam in weekenden, Cor zat in België.

Janssen: 4 september 1996. Sonja belt Willem. Willem heeft kleding meegenomen voor Francis (dochter van Cor en Sonja) . Willem belt wel even als hij in de buurt is?

Sonja: In 1996 heeft hij na de aanslag kleren voor mij gekocht. Een jasje van Versaci en een truitje.

Janssen: Dat was na de verdeling.

Officier van justitie Sabine Tammes: Meneer Janssen, ik hoor u steeds namen noemen.

Janssen: Ja. Dat ga ik blijven doen ook. Ze staan in de taps en ze worden in het boek van Astrid ook steeds genoemd, het is raar om dat voor te lezen zonder ze te noemen.

Tammes: U kunt het ook een beetje beperken.

Janssen: 13 september 1996. Willem heeft een leuk rokje voor de dochter gehaald. Ik heb niet de indruk dat er grote problemen zijn tussen u en Willem. Dit is een half jaar na de aanslag.

Sonja: Ik heb altijd normaal tegen Wim moeten blijven doen. Nee is er niet bij, je moet altijd alles accepteren zoals het is.

Janssen: Deed u dan alsof?

Sonja: Ja, absoluut. Ik heb zelf een aanslag gehad, met Klepper en Mieremet. Hij loopt over naar de tegenpartij, moet ik dan denken dat hij het meent? Hij kwam steeds langs: “Boxer, heb je nog wat nieuws?” Je doet wat hij zegt.

Janssen: U belt ook met hem.

Sonja: Als dat op dat moment zo is, dan is dat zo.

Janssen: U belt hem. Een paar dagen: u zoekt contact met Willem, vraagt of hij thuis is, “dan kom ik even langs met Francis.”

Sonja: Daar zal een reden voor zijn geweest.

Janssen: In uw verklaringen schetst u een gitzwart beeld. Het lijkt erop dat de verhoudingen op dat moment niet zo slecht waren als dat u verklaart.

Sonja: Dat kan. Er gebeuren dingen waardoor je in zijn verhaal mee moet gaan. Of het nou leuk is of niet.

Janssen: Dezelfde dag belt u nog een keer. Over een kapot metertje in de auto. Er moet een leenauto komen, Willem zorgt ervoor. Sonja wil de auto voor het weekend terug hebben. Als ik dit lees, dat uw auto kapot is en uw broer dit regelt…

Sonja: Dat kan.

Janssen: Snapt u dat dat een wat ander beeld is?

Sonja: Toen was het nog 1996.

Janssen: Ja. Maar we schuiven wel steeds verder op. 17 september 1996. Misschien is dat nog net in die periode dat het goed ging. U belt Willem. “Ik moet wat kopen, dat wordt een beetje moeilijk.” “O, ik ben bij Gerard. Hoeveel heb je nodig?” “Eentje of zo?” “Ik geef het wel aan Gerard mee.” Dat lijkt 1000 gulden. Weet u dat?

Sonja: Geen idee.

Janssen: U kreeg nooit geld van hem, zegt u.

Sonja: Als ik iets moest kopen, dan zal het wel voor hem geweest zijn.

Janssen: Dus dan was het voor hem.

Sonja: Ik denk het wel.

Janssen: Dan gaan we een stukje terug in de tijd. 24 augustus 1996. Cor belt Sonja. Cor heeft 200 gulden betaald, Sonja zegt dat-ie maar met Boello moet gaan, ze heeft geen zin om zo’n eind te rijden. Cor belt weer. Ze hebben ruzie over geld. Ze heeft pas geld gehad. En ruzie over dat Cor nooit meer komt. Herkent u dat?

Sonja: Nee, dit kan ik me niet herinneren.

Janssen: Had u geen ruzie met hem over geld?

Sonja: Nee.

Janssen: Geen ruzie over geld, weet u dat heel zeker?

Sonja: Ja, ik kon krijgen wat ik wilde.

Janssen: Hier niet.

Sonja: Iedereen heeft weleens een meningsverschil.

Janssen: Een uur later belt u met Willem. U vraagt of hij tijd heeft. U moet maar naar de Nieuwmarkt komen. Je zou kunnen denken dat u Willem benadert om geld, omdat u het van Cor niet krijgt.

Sonja: Dat kan ik me niet herinneren.

Officier van justitie Sabine Tammes: Ik zie niet waar u geld leest in de laatste gesprekken. Hoe komt u daaraan?

Janssen: Ik ben aan het voorhouden wat er staat. Daar zou je uit kunnen afleiden dat ze om geld vraagt.

Officier van justitie Lars Stempher: Waar leidt u dat uit af?

Janssen: Uit de volgorde van de gesprekken en uit hetgeen mijn cliënt mij vertelt.

Stempher: O.

Janssen: Een kleine sprong in de tijd: 16 februari 2000. U belt Willem, hoe het is. Ze moeten weer eens broodje eten, zegt Willem. Niet lang daarna wordt hij gebeld door een meisje die hem oompie noemt. Haar broertje is morgen jarig. Willem krijgt Boxer (bijnaam van Sonja)aan de lijn en feliciteert haar met Richie (zoon van Cor). Het lijkt erop dat u contact zoekt met Willem en dat uw dochter contact heeft met hem en hem oompie noemt

Sonja: Klopt. Ik kan één ding zeggen, ik zal u uit de brand helpen, met al die tapjes. Ik moest contact blijven houden van Cor. Ik moest het contact goed houden van Cor. In 2000 is ook de tweede liquidatie geweest, dat hij elke keer aan de deur kwam waar Cor was, daar hoor ik u niet over.

Janssen: Dat komt nog, mevrouw.

Sonja: Gelukkig. Dan wacht ik nog even. Top.

Janssen: Willem moet naar de Rozengracht, u krijgt een cadeautje.

Sonja: Ja, hartstikke lief.

Janssen: Ik heb niet de indruk dat er problematische familieverhoudingen onder liggen

Sonja: Misschien móest ik het contact wel goed houden. Misschien begrijp je dat je altijd een Warmoesstraatje moest doen bij hem. Ik kan mijn gedrag niet veranderen, want dan denkt hij dat ik met de politie praat.

(een Warmoesstraatje: mogelijk een uitdrukking voor ‘de schijn ophouden’)

Janssen: U zegt: “Ik doe alsof het goed is, maar het is niet goed.”

Sonja: Natuurlijk is het niet goed, als hij je man wil vermoorden.

Janssen: Zo kun je dat lezen. Maar ook als: dat u heel goed ‘alsof’ kan doen.

Sonja: Ik had geen keus. Als je bij Wim zegt: “Rot op, ik moet je niet meer,” dan ben je niet met hem, maar tegen hem.

Janssen: Maart 2000: Willem sprak af met Cor in 2000. Weet u daarvan?
Sonja: Nee.

Janssen: Weet u hoe het contact was tussen Wim en Cor in die periode?

Sonja: Ze hadden geen contact. Hij zegt dat hij Cor waarschuwde. Hij haatte Wim zó erg dat ze echt geen contact hadden. Ík heb Cor gewaarschuwd.

Janssen: Er is een gesprek van maart 2000 waar Cor Willem wil zien. Sonja belt Willem terug. Dat is vóór de tweede aanslag.

U zegt: “Hij haatte hem, ging nooit met hem om.” Snapt u dat u een beetje voorzichtig moet zijn als u zegt…

Sonja: Ik ben niet voorzichtig. Ik zeg hoe het is.

Janssen: Nee. U zegt iets dat niet blijkt uit de taps.

Sonja: Weet je waarom ik altijd ruzie met Cor had: door hém. Je broertje, je broertje! Ik probeerde het altijd goed te maken.

Janssen: Cor was ook niet zo gemakkelijk.

Sonja: Nee, maar ik heb mijn leven met Cor, ik bemoei me toch ook niet met zijn leven als hij zijn vriendinnen in elkaar slaat?

Janssen: Ik lees hier dat Cor met Willem wil afspreken.

Sonja: Dat is vóór de tweede aanslag, dat weet ik niet.

Rechter Wieland: Mevrouw, laat u zich niet op de kast jagen.

Sonja: Ik word er boos om, dat je niet nee kunt zeggen.

Rechter: Dat vertelt u en dat komt over, pas op, laat u zich niet meeslepen. Wees wie u bent en u staat nog onder ede.

Sonja: Ik zal niks anders dan de waarheid zeggen.

Janssen: 9 januari 2001. Willem wordt gebeld door de dochter van Cor van Hout. Willem noemt haar schattekind. Een paar dagen later wordt hij weer gebeld, dan gaat ze een zonnebank nemen bij All Sport. “Dag oompie.”

Sonja: Ook zij moet normaal blijven doen. Uit angst.

Janssen: Zij belt hem. Als je zo bang bent, neem je dan een zonnebank?

Sonja: Ook mijn kinderen zijn bang voor hem.

Janssen: Dat zegt u.

Sonja: Dat is zo.

Tammes: Mag ik één vraag tussendoor stellen? U zegt dat ook uw dochter normaal moest doen. Is dat ooit besproken?

Sonja: Zij wist al hoe het zat met Wim en Cor. Cor zei toen al dat Wim erachter zat, maar wij moesten normaal blijven doen, hij ging wel met heel zware jongens om. Ze is normaal contact blijven houden, alsof er niks aan de hand is.

Tammes: Geldt dat voor uw zoon en dochter?

Sonja: Mijn zoon was later, hij probeerde mijn zoon aan zijn kant te trekken. “Wil je wat verdienen? Dan moet je effe iemand in elkaar slaan, daar krijg je geld voor.” Mijn zoon zei alles tegen hem, die was niet bang. Die zei: “Wacht maar tot je slaapt, Wim.” Hij had het besef niet. Dan zei Wim: “Jongen, wacht maar tot jij slaapt.”

Tammes: Wat heeft u dan besproken?

Sonja: Dat hij gek is.

Rechter: Uw dochter belt met uw broer. Houdt normaal doen ook in dat zij contact met hem zoekt?

Sonja: Ja.

Rechter: Ging dat ook van haar uit, of kreeg zij instructies?

Sonja: Ik weet de voorgeschiedenis niet.

Janssen: In dezelfde periode, wat minder duidelijk: Willem gaat langs bij Stien, kennelijk logeert uw zoon daar. Willem moet spullen ophalen, hij moet bellen als hij bij Astrid is.

Sonja: Geen idee, dit zegt me niks.

Janssen: Ik blijf het moeilijk vinden dit te combineren.

15 januari: “Hoi oompje!” Ze vraagt of hij in de buurt is, ze spreken over een kwartiertje af bij Aad en Stien. 18 januari: Ze bedankt hem voor de Swarovski-steentjes. Over twee weken wordt ze achttien en wil ze haar rijbewijs halen. Als ze slaagt krijgt ze een mooie auto van hem, dan kan ze naar hem toekomen en kunnen ze uit eten. “Hij houdt van haar en zij van hem.” Mevrouw, dit is nog geen maand na de tweede aanslag. Gaat u mij nou echt vertellen dat ze uit zichzelf contact zoekt met uw broer, uit angst voor hem? Dat vind ik erg moeilijk te geloven.

Sonja: Het is ook een hele abnormale situatie dat je zo met elkaar omgaat. Dat je broer je man omlegt.

Janssen: “Hij houdt van haar en zij van hem.”

Sonja: Ach, hou toch op.

Rechter: Meneer Janssen, misschien kunt u vragen stellen, in plaats van poneren.

Janssen: Ik poneer niks, ik lees voor wat er staat en daar stel ik vragen over. 20 december 2000, de tweede aanslag, gesprekken over de beer, logeren, oompje, houden van, de auto, allemaal nog geen maand daarna!

Sonja: Dat is voor ons heel normaal. Weet je dat Cor zelf gezegd heeft: “Het is je broer?” Hij zei tegen de politie dat hij het heeft gedaan. Als hij dit al van plan is, weet je nooit wat hij nog meer van plan is.

Janssen: Waarom bel je iemand dan en zoek je contact?

Sonja: Wij moeten altijd normaal blijven doen, het gaat de komende jaren altijd zo blijven, ik ben altijd alles voor hem blijven doen.

Janssen: Hij is ook dingen voor u gaan doen.

Sonja: Wat dan?

Janssen: 2 februari 2001. Uw dochter heeft wat voor Willem gekocht. Of ze wat gaan eten. U belt. Sonja vraagt of het gezellig is. Paar dagen later: het hondje is ziek, ze is bij Stien met mama en Richie en vraagt of Willem in de buurt is.

Sonja: Ik blijf het zeggen: wij zijn altijd normaal tegen hem blijven doen, ook na de tweede aanslag, omdat je nooit weet waar je aan toe bent. Het is wat Cor zei: je moet je vijand dichtbij houden.

Janssen: Ik begrijp dat u dat zegt. U zegt dat iedereen zo bang is, maar ik houd u voor dat dat uit de gesprekken niet blijkt.

Sonja: Dat vind ik niet zo raar. Dat kunt u niet begrijpen, zolang jezelf niet in zo’n situatie bent. Voor niemand in de hele wereld is het te begrijpen, dat zo iemand als hij bestaat. Als mijn kind niet op bezoek kwam, denkt hij dat ze boos is. Het is een keer gebeurd dat mijn kind tegen een vriendinnetje zei, met een slokkie op, dat hij achter de moord op Cor zat. Dat heeft het vriendinnetje tegen hem gezegd. Dat is een hele toestand geweest. Ik moest naar haar toe komen en als het nog één keer gebeurde, zou hij maatregelen nemen, daar mocht nooit meer over gesproken worden.

Janssen: U heeft nog een kind. Buiten de twee die we besproken hebben. Ook daarover is geschreven in dat boek.

Sonja: Mag ik wat zeggen? Hij is daarmee begonnen in een boek, om Cor slecht neer te zetten. Wat ik er niet uit mocht halen. Hij is daarmee begonnen. Niemand wist het van mijn kindje, maar hij moest het in een boek zetten(huilt), die vieze hond, ik mocht het er niet uit laten halen, iedereen moest weten dat Cor een slechte man was, ik mocht het er niet uit laten halen omdat ik dan een probleem met hem kreeg. Hij is erover begonnen!

Janssen: Het staat in het boek van Astrid.

Sonja: Het stond eerst in het boek van Korterink. Dat heeft hij laten doen, ik mocht het er niet uit laten halen.

Janssen: Dat kunnen we altijd nog aan Korterink vragen, maar dat lijkt me niet nodig.

Sonja: Dat lijkt me wel nodig, want het is zo. Dat hij het erin heeft laten zetten. Ik weet precies hoe het gegaan was, ga nou niet beginnen over mijn andere kindje, je probeert alles maar in mijn schoenen te schuiven, godverdomme.

Rechter Wieland: Mevrouw, heeft u daar een glas water?

Janssen: Mevrouw, ik probeer het omzichtig te benaderen.

Sonja: Hij is ermee begonnen!

Janssen: Ik had het ook anders kunnen aanvliegen, mevrouw, dat heb ik niet gedaan. Mijn vraag is of u iets wil zeggen over de contacten tussen Willem en dat andere kindje.

Sonja: Nee.

Janssen: Wat hij heeft gedaan voor haar kindje.

Sonja: Nee, daar wil ik niet over praten, ik vind het vuiligheid.

Janssen: Ik heb hier een heel aantal gesprekken, die zal ik nu niet voorlezen, waaruit je kan afleiden dat er een normale of zelfs warme relatie blijkt te zijn waaruit blijkt dat hij allerlei dingen regelt voor haar en voor de mensen bij wie ze is.

Sonja: Ik wil er niet over praten.

Officier van justitie Stempher: over welk jaargetijde hebben we het?

Sonja: De periode 1995/1996.

Rechter: Vindt u het wenselijk deze gesprekken met ons door te nemen?

Janssen: U krijgt ze sowieso, misschien op een later moment. Ik wil er nog één ding over zeggen: uit de gesprekken blijkt dat hij het hele gezin naar Eurodisney laat gaan. Klopt dat?

Sonja: Ja, dat klopt. Dat was in 1996. Toen was het nog goed hè?

Janssen: November 1996, toch wel een tijdje na de aanslag.

Sonja: Ja.

Janssen: Er zijn veel gesprekken in het dossier die over Cor gaan. U belt met Maike, de vriendin van Willem, 14 december 1995. Cor was zo dronken dat hij niet meer kon lopen, Wim kan er niet meer tegen. Boello (Boello Holtkamp, een goede vriend van Cor)is door Cor geslagen, Sonja wil weglopen. Een gesprek verderop belt u naar Willem: ze hoeven haar niet ophalen, Cor is weer lam, hij is met Gijssie (Gijs van Dam junior)weg, wat drinken, heeft haar weer geknepen. Ik zeg het niet om u het leven zuur te maken.

Sonja: Mag ik weten wat de context is?

Janssen: Een hele serie gesprekken in december 1995 waarin het kennelijk slecht gaat tussen u en Cor.

Sonja: Dan wil ik die context zien. Als ik dat kan lezen, kan ik er wat beter op ingaan.

Janssen: Een van die gesprekken is met iemand die Mary heet. “Sonja weet niet wat ze moet doen, ze is doodsbang voor hem.” Was u bang voor Cor?

Sonja: Ik was niet bang voor Cor, maar als hij gedronken had kon hij lastig zijn. Die keus heb ik zelf gemaakt.

Janssen: Bedreigde hij u?

Sonja: Nee, hij kon heel lastig zijn, maar echt bedreigen, zo heb ik het niet ervaren.

Janssen: U belt Astrid op 30 december 1995 over Cor, dat hij zo lastig is, dat hij haar ging vermoorden, dat hij heel ver wegging en Richie meenam. Uw dochter zegt dat haar vader jaloers is op Willem en Maike. “Dit is niet vol te houden.”

Sonja: Daar kan ik me niks van herinneren.

Janssen: Kort daarna belt u Willem, uw dochter is aan de telefoon. Cor is jaloers op Willem en Maike en dat alles niet goedgaat. Zei u toen al tegen uw dochter dat ze gewoon moest doen?

Sonja: In 1995 was alles gewoon.

Janssen: “Sonja zegt dat hij haar gisteren ging vermoorden waar de kinderen bij waren, met handschoenen aan. Hij is gestoord. Knettergek.”

Sonja: Het is mijn leven toch? Als ik dat accepteer…

Janssen: U en uw zus hebben een beeld neergezet dat met Cor alles koek en ei was en dat Willem een tiran was die u het leven zuur maakte.

Sonja: Dat is-ie nog.

Janssen: Hier lijkt het omgekeerd.

Sonja: Nee, hij heb een tweede agenda.

Janssen: Lippenstift. U spreekt met Nancy. “Hij heeft altijd gezegd: als ik bij hem wegga, maakt hij me dood.”

Sonja: Kan ik me niks van herinneren.

Janssen: Verderop: “Hij is gek, hij is gevaarlijk, ze meent het echt.” Ik zou veel meer gesprekken kunnen voorhouden, maar dat heeft niet veel zin.

Sonja: Denk het ook niet.

Janssen: Kunt u zich voorstellen dat dit voor meneer Holleeder een vreemde gewaarwording is?

Sonja: Mag ik wat zeggen? Dat vindt hij helemaal niet vreemd, Cor was zo en hij accepteerde Cor ook zo. Hij stond erbij en keek er naar, hij heeft nog nooit gedaan: “Hé Cor, doe normaal en blijf van me zussie af.” Dat heeft hij nog nooit gedaan.

Janssen: Dat had hij wel moeten doen?

Sonja: Als je een man bent. Blijf van haar af!

Janssen: Dat maakt nog niet dat hij u terroriseert.

Sonja: Hij heeft Cor vermoord, ik moest altijd zeggen waar Cor zat, met lamellen, in de voor- en achtertuin, wat denk je dat ik moet zeggen? “Rot op?” Wim kun je niet tegenspreken. Ik ben in die jaren normaal blijven doen, ik moest van Cor bij hem blijven om te horen wat-ie van plan was. Dat kom je elke keer tegen. Dat kun je wel honderd keer zeggen.

Janssen: Ik heb er wel 1000 gesprekken van. Ook van later.

Sonja: Klopt.

Janssen: Die lamellen hadden we het net al over. Het gesprek met de dochter, “Ik hou van je,” was na de lamellen.

Sonja: Klopt. Maar toen wist ze het al.

Janssen: 29 mei 2004. Willem belt met uw dochter. Of ze het naar de zin heeft, ze zijn dolfijnen aan het trainen. Richie feliciteert Willem. Dit is een gesprek na het overlijden van Cor.

Sonja: Ook zij is normaal blijven doen.

Janssen: Toen hoefde u van Cor niet meer normaal blijven doen.

Stempher: Het is de verjaardag van verdachte. Belde u altijd op de verjaardag of moesten de kinderen bellen?

Sonja: Als Willem jarig was? Ja. Wij konden niet uit de rol vallen.

Stempher: Wat zou er gebeuren als u dan wel Francis of Richie niet zouden bellen?

Sonja: Dan denkt hij: wat is er aan de hand.

Janssen: Een dag later. “Boxer, ik zet mijn auto bij jou voor de deur neer.” Was het gebruikelijk elkaars auto te gebruiken?

Sonja: Dat kan ik me niet herinneren, alleen dat ik hem gereden heb.

Janssen: Niet dat u van hem een auto kreeg. Of anderen.

Sonja: Ik heb nooit een auto van hem gehad.

Janssen: En de kinderen?

Sonja: Cor heeft dat altijd betaald. Mijn zoon heeft het van zijn eigen spaargeld betaald.

Janssen: Willem zegt dat je elkaars auto kon gebruiken, u die van hem en andersom.

Sonja: Daar kan ik me niks van herinneren hoor.

Janssen: 2 juni 2004. Willem belt met Sonja. Hij was naar de kapper geweest om kaartjes te betalen. Gerard de kapper. Enig idee waar het over gaat?

Sonja: Geen idee.

Janssen: Weer een paar dagen later. U belt hem, hij is bij de McDonald’s aan de Wenckebachweg: “Ik kom zo naar je toe, kind.” Ik val een beetje in herhaling, maar als buitenstaander…

Sonja: Dan denkt u: ze zijn gek.

Janssen: Juist niet. Ik denk: ze gaan normaal met elkaar om.

Sonja: Het lijkt heel vriendelijk en normaal, maar dat was ook de bedoeling.

Janssen: Juni 2004. Gijs van Dam wordt doodgeschoten. Er wordt gezegd: “Sonja ging wel weer lekker. Vanaf dat Gijsje begraven is, zit ze weer aan de pillen. Ze heeft het bij Cor niet zo erg gehad als bij Gijs.”

Sonja: Nee, dat had ik al een tijd. Dat klopt niet.

Janssen: Sms’je op 19 juli 2004: “Lieve Wim, wil je een bandje voor me bestellen, dezelfde die Francis ook heeft? Groetjes Richie, kus kus kus.”

Sonja: Die wist toen nog van niks. Mijn zoon wist het pas eigenlijk heel laat, die heb ik nooit wat verteld.

Janssen: Hij had een wapen op zijn hoofd gezet gekregen.

Sonja: Het gebaar van een wapen. Ik heb nooit gezegd: een echt wapen. Wel dat hij een wapen bij zich had.

Janssen: Uw zoontje heeft dat nooit geweten?

Sonja: Hij deed het achter zijn rug. Onder het viaduct bij de RAI moest ik stoppen, ik moest uitstappen, het ging weer over geld.

Rechter: U maakt een gebaar met uw hand.

Janssen: Een paar dagen later: de bandjes zijn besteld. Dan een gesprek op 18 augustus 2004: uw zoon belt dat Cor jarig is, dat ze om 12 uur met Peter naar het kerkhof gaan, Willem vraagt of ze ook bloemen voor hem willen meenemen. Willem zal langskomen, om een uur of één. Dat vind ik zó niet passen…

Sonja: Dat is de manier waarop hij met mijn zoon omgaat. Mijn zoon wist dat toen nog niet. Dat hebben we hem echt heel laat verteld. Ik kan het 200 keer zeggen: wij zijn altijd normaal blijven doen, we hebben het laat verteld.

Rechter Mildner: Hoe oud was uw zoon toen?

Sonja: Pas toen hij uit Amerika kwam, een jaar of 22.

Rechter Wieland: Het moet even indalen bij mij. Hoe lang geleden is dat?

Sonja: Hij is in 1993 geboren, hij was tien toen Cor doodgeschoten werd. We hebben nooit duidelijk gezegd hoe of wat.

Rechter: Dan werd hij 22 in 2015.

Sonja: Ja. Hij heeft wel dingen meegekregen, maar niet hoe of wat, het was toch een gevaar. Als hij iets loslaat…

Rechter: Is het mogelijk in deze tijd, met 13 in een dozijn aan blogs en crimesites: is hij er nooit vragen over gaan stellen?

Sonja: Eigenlijk hebben we er nooit met hem over gesproken. Hij was altijd aan het tennissen en onderweg. Hij heeft bijna 2,5 jaar in Amerika gezeten.

Janssen: “Wij spraken al met de politie en toen wist hij nog van niets.”

Sonja: 2013? Ik zou het echt niet meer weten.

Janssen: Er zijn veel meer gesprekken met Richie, maar dan zegt u: hij wist het allemaal niet.

Sonja: Als mijn zoon op stap gaat en hij heeft een slok op en gaat zeggen: Willem heb mijn broer vermoord.

(bedoeld zal zijn: mijn vader)

Janssen: U zegt: hij had een hekel aan mijn zoon.

Sonja: Zeggen en doen is heel wat anders. Hij zegt dat hij van ze houdt, geeft ze cadeautjes, maar hij haat ze. Ik mocht tossen om welk kind. Dat doe je niet als je van iemand houdt. Hou je van dat kind als je het dood wil schieten?

Janssen: Daar heeft hij een uitgebreide verklaring over afgelegd.

Sonja: Hij heeft het wel gezegd hè? Het zijn zijn woorden.

Janssen: Ik zie ook wat er in al die gesprekken staat. Er zijn duizenden gesprekken. Niet alleen waarin hij u lastigvalt, ook een grote hoeveelheid waarin u hem belt en dingen aan hem vraagt.

Sonja: Ga ik je weer zeggen: we moesten altijd normaal blijven doen. Als je niet met hem bent, ben je tegen hem. “Je weet wat ik met Corretje gedaan heb, hè?” Dan stond het schuim op zijn mond.

Janssen: Francis moet naar Lowlands, de navigatie doet het niet. Dan spreken ze af bij Willem, kan ze zijn auto meenemen.

Sonja: Ik ga het weer zeggen: we zijn altijd normaal blijven doen.

Janssen: Hij doet ook normaal tegen u.

Sonja: Je hebt geen keus. Ik was met mijn moeder onderweg. Moest hij onderweg poepen. Moest ik terug omdat hij moest poepen, ik mocht niet verder, omdat hij moest poepen. Je hebt geen gesprekken waarin hij zo achterlijk doet. Je gaat nu zeggen dat hij zo’n familieman is, maar dat gaat ‘m echt niet worden. Als je niet met hem bent, ben je tegen hem en daarom zijn we altijd normaal blijven doen.

Janssen: Er zijn allemaal getuigen. Willem de Jager. Dat is iemand die wel tegen Cor durfde zeggen: “Doe eens normaal.” Hij zegt ook: “Ik herken Sonja op geen enkele manier.”

Sonja: Als iemand iets zegt om Wim niet te belasten, is alles prima, maar iemand die mij echt kent weet hoe het was.

Janssen: Een mand met een hondje, september 2004; een cadeau voor Francis; de velgen van een auto, Willem gaat het regelen voor Sonja. 21 november 2004: “Hoe gaat het met Richie? Hij vond het helemaal te gek.” December 2004: een mooi cadeau van Willem voor Francis. 11 december 2004: of de dochter naar een optreden op de Miljonairsbeurs wil. Willem gaat drie kaartjes regelen. 15 december: gaat het over deurkrukken; 23 december: “Oompie, bedankt voor het vuurwerk.” 25 december: Francis belt met Willem, “fijne kerst!”

Rechter: Komt er ook nog een vraag?

Janssen: 28 november 2004: Richie moet spelen, kan wel bij hem blijven slapen. Ik snap echt niet…

Sonja: U zit niet in onze situatie.

Janssen: U heeft het idee dat Richie bij Wim zou komen slapen. Dat u hem daar afzet. Dat doe je dan toch niet?

Sonja: Dat is nooit gebeurd. Richie heeft nooit bij hem geslapen. Ik wil eerst de context lezen.

Janssen: Het is steeds het hele gesprek.

Sonja: Je kan zeggen wat je wil, wij zijn normaal blijven doen, anders: dan hebben we een probleem!

Janssen: Dus wat wij hier lezen, is allemaal geacteerd.

Sonja: Klopt.

Janssen: Mensen die contact met u hadden, hebben het ook allemaal nooit gemerkt. Ongelooflijk.

Sonja: Ja, absoluut, dat is ook zo. Je kon een ander er niet mee belasten. Als ik wat tegen De Jager zou zeggen, heb ik hem in de nek. Wij waren monddood gemaakt.

Janssen: Dit gaat in 2005 nog zo door. Een verjaardagscadeau voor Richie, een feestje waar Peter (vermoedelijk: Peter de Vries)ook is, dan komt hij ook langs, over dure lampen voor uw auto. Als uw auto stuk is, belt u hem. Een gesprek met Francis over kaartjes voor Sensation, vuurwerk voor Richie in december 2005. 3 januari 2006: er wordt een auto opgehaald in Rotterdam, een paar weken later wordt hij opgepakt voor Kolbak.

Sonja: Dat heeft hij niet geregeld, dat heb ik zelf betaald.

Janssen: Hij had een goede inruilprijs geregeld.

Sonja: Omdat hij die man goed kende. Maar dit verandert echt niks. Ik ben alles blijven doen, alleen om maar niet van gedrag te veranderen. Het is voor een ander niet te begrijpen.

Janssen: Inderdaad.

Sonja: Nu gaat het alleen over lieve dingetjes, maar waar zijn de bedreigingen en aanslagen?

Janssen: Die komen aan zeker aan bod, maar die hebben we ook al besproken. U ziet dat allemaal in verhouding met uw broer en u ziet dat inktzwart. Wij hebben tapgesprekken vanaf 1995. Er wordt weleens geruzied en gescholden, maar als je de grote lijn leest, lijkt het op z’n minst alsof er normaal contact is. De relatie met uw kinderen lijkt uitstekend.

Sonja: Dat is allemaal niet waar. Hij ging met mensen om die gevaarlijk waren, dan ga je hem niet in het harnas jagen voor een klein dingetje. Luister: hij heeft die aanslag op Cor gepleegd in 2002.

Janssen: Dat zegt u nou steeds….

Sonja: Ga er niet overheen praten. Cor zei het zelf. Daar hoor ik jou niet over. Denk je dat ik daarna nog iets negatiefs durf zeggen?

Janssen: In het proces-verbaal staat niet dat Cor zegt dat uw broer het gedaan heeft. Cor zegt: “Nou gaat je broertje eraan.”

Sonja: Het staat er wél in! Je broertje heb het gedaan!

Rechter: Zullen we zo eens even pauzeren?

Stempher: Er was geen mogelijkheid om niet normaal te doen. Waar was u bang voor?

Sonja: Dat hij mij onder druk zette over waar Cor was en dat ik mijn gedrag niet kan veranderen, dan was-ie klaar met me. Dan vermoordt ie me gewoon. Hij heeft ook gezegd dat de opdracht voor mij al was gegeven. Hij kan het zó mooi vertellen. Als ik in 2002 al weet dat hij achter de aanslag op Cor zit, zit ik al in de tang. Ik kan niet zeggen: dat heeft Wim gedaan! Ik moest de gordijnen open doen, hij maakt je deelgenoot van zijn daden, je kán nooit wat zeggen.

Rechter: Dank u wel. We gaan even schorsen, mevrouw, dan kunt u even op adem komen (Sonja was de laatste minuten vooral boos en was flink tekeer gegaan)

Janssen: Bij de rechter-commissaris zegt u over de woning in Spanje: “Dat was mijn huis, in december 2002 heb ik dat aan Hassing overgedragen met aandelen aan toonder. Ik weet niet of er daarna nog gebruik is gemaakt van dat huis.” Er is dan nog sprake van dat Cor een keer alleen met Francis naar dat huis zou gaan.

(Dit gaat over de woning van Cor in Benalmádena, dichtbij Torremolinos. Het huis heette Villa Francis, genoemd naar hun dochter)

Sonja: Ik denk dat je je vergist. Na de eerste aanslag heb ik gezegd dat Cor en Francis naar Spanje zouden gaan, dat was in 1996.

Janssen: In 2003 zou dat ook het geval zijn. U zegt: “In december 2002 was het huis al verkocht. Ik zou er met Cor naar toe gaan om het schoon te maken.”

Sonja: Nee, om spullen op te halen. Schoonmaken doen we niet daar.

Janssen: In het onderzoek Viool zit een document, met kopieën van tickets. De eerste op de naam Cor van Hout, de tweede op naam van uw dochter. Datum: 27 januari 2003. U zegt: dat was om spullen op te halen uit het verkochte huis. De tickets lagen in de auto van Cor. Bassie (Bas Vermeulen, een geode vriend van Cor) zou ook meegegaan zijn.

Sonja: Dat weet ik niet.

Janssen: Klopt het dat hij er met uw dochter heen zou gaan? Of herinnert u zich dit niet?

Sonja: Nee, helemaal niet.

Holleeder: Dat weet je niet?

Sonja: Nee.

Holleeder: O.

Janssen: Het huis was verkocht aan Hassing, die zou in delen betalen: 680.000 euro. Een deel contant. Grifhorst zou ook wat betalen. U stond toen niet onder ede. Klopt dat verhaal?

Sonja: Ja.

Janssen: In dossier Goudsnip is een document van 7 april 2005 over de Panamese rechtspersoon Cascabel.

Sonja: Die naam komt me bekend voor.

Janssen: Heeft u daar zeggenschap over?

Sonja: Nee. Ik weet het niet.

Janssen: De Zwitsers noemen u als beneficionary owner.U zou de eigenaar zijn van die rechtspersoon.

Sonja: Ik weet het niet meer, dat wil ik effe zien.

Janssen: Het staat nu op uw scherm

Sonja: (lange stilte)Ik kan het me nu niet herinneren.

Janssen: Het bijzondere is dat er andere stukken zijn waaruit blijkt dat u onroerend goed heeft verkocht aan een andere klant, en dat u van die klant daar drie jaar lang elke drie maanden 90.000 euro voor krijgt en dat de levenspartner in 2003 is gestorven en dat er twee kinderen zijn. Heeft u in Basel gesproken over het verkopen van onroerend goed, een erfenis en een uitkering drie jaar lang?

Sonja: Nee. Ik heb wel gezegd dat ik het huis verkocht heb.

Janssen: Wat hier staat, heeft u dat besproken?

Sonja: Dat weet ik niet meer. Ik zeg niet: ik weet het niet. Ik kan het me nu niet herinneren.

Janssen: Dat is toch bijna hetzelfde?

Sonja: Vind ik niet.

Janssen: U weet het nu niet.

Sonja: Nee.

Janssen: Met wie was u daar?

Sonja: Ik was daar met mijn dochter en een keer met Astrid.

Janssen: Met Astrid was eerder?

Sonja: Dat kan ik me niet goed herinneren.

Janssen: Er wordt verwezen naar een andere klant, met een bankrekeningnummer, degene die dat onroerend goed heeft gekocht. Weet u wie?

Sonja: Kunt u het iets gemakkelijker uitleggen?

Janssen: Er komt geld van een andere klant. Wie zij bedoelen als de koper van het onroerend goed.

Sonja: Bertus Hassing.

Janssen: Nee. Dat is Rob Grifhorst.

Sonja: Dat is daarna geweest. Grifhorst heeft het van Hassing gekocht.

Janssen: Dat heeft hij verklaard.

Sonja: Het is zo. Marcel (zoon van Rob Grifhorst)heeft er gewoond.

Janssen: Het is opvallend dat de mensen in Basel opschrijven dat Grifhorst het van u zou kopen. Elke 3 maanden 90.000 euro, 3 jaar lang.

Sonja: Dat is niet gebeurd. In december 2002 heeft hij 40.000 euro contant aan ons gegeven.

Janssen: Dit gaat over 2005.

Sonja: Er is één keer een bedrag van 50.000 geweest en omdat hij toen al bezig was met mij afpersen heeft hij 680 betaald. Daarna heeft Robbie het overgenomen.

Janssen: Tegen de bank is verteld dat Rob Grifhorst de komende drie jaar elke maand 30.000 euro zou betalen.

Sonja: Hassing zou elke drie maanden 90.000 euro betalen. Ik heb het aan Hassing verkocht.

Janssen: Dat zegt u.

Sonja: Dat is zo. Dat kun je zien aan de bankrekening.

Janssen: Daar staat wel geld op, maar dat hoeft niet van die woning zijn.

Sonja: Dat zie je toch, dat Grifhorst het heeft overgenomen en dat Marcel er is gaan wonen.

Janssen: Zeker. Die koopsom komt precies overeen met de 1,8 miljoen euro die u heeft genoemd als koopsom voor de woning.

Sonja: Klopt.

Janssen: Het verschil: hier is niet Hassing de koper, in 2002, maar Grifhorst in 2005.

Sonja: Dan heb je het toch fout. Ik was eerst met Hassing bij zijn bank, niet bij Grifhorst.

Janssen: Ik lees u voor wat er opgeschreven is.

Sonja: Ik zeg u hoe het gegaan is.

Janssen: U zegt dat de woning is overgenomen door Marcel Grifhorst.

Sonja: Robbie heeft het overgenomen, hij moest zijn vader 500.000 euro betalen. Hij moet hem nóg betalen. Maar dat hoeft niet meer, die is overleden, hij had nog een schuld.

Janssen: Marcel verklaart dat het via zijn vader is gegaan, dat Grifhorst het heeft gekocht van u en dat die woning tot dat moment in uw bezit was. Niet van Hassing.

Sonja: Dat is niet waar.

Janssen: Hij heeft het beheer gedaan in die periode, die drie jaar, het zwembad schoon gehouden.

Sonja: Ik had een tuinman.

Janssen: Heeft Marcel hier een rol in gespeeld?

Sonja: Weleens wat met betalen, maar hij heeft er niks mee te maken gehad.

Janssen: Marcel zegt: “Ik heb het beheer gedaan voor Sonja totdat mijn vader het kocht, toen mocht ik er wonen.”

Sonja: Dat is niet waar. Hij heeft de tuinman wel eens betaald, maar er is niks aan dat huis om te beheren. De zwembadman Richard kon ik ook. Dat was een Nederlandse man.

Janssen: U zei gisteren dat Robbie Grifhorst een goede vriend was van Cor. Uw zus zei: ze zijn altijd goede vrienden geweest.

Sonja: Dat is altijd wel goed gebleven. Dat weet ik van Cor.

Janssen: Wat zei Cor?

Sonja: Niks. Wat zou hij moeten zeggen? In ieder geval was er geen ruzie.

Janssen: Cor en Rob waren samen met Willem Holleeder in Spanje actief geweest. Heeft u na de verdeling nog meegemaakt dat er goede contacten waren tussen Grifhorst en Cor? Er zijn veel getuigen die – anders dan u en Astrid – zeggen: na de verdeling wilde Grifhorst niets meer met Cor te maken hebben en ze hebben nooit meer contact gehad.

Sonja: Rob heeft voor mij dat huis geregeld in de Deurloostraat. Ik kan het me niet voorstellen.

Janssen: De verdeling was na de aanslag. Dan zit er nog zeven jaar tussen, tot 2003.

Sonja: Wel apart dat andere mensen dat zeggen. Hij was de peetvader van mijn dochter. Ik ben bij hun in Spanje geweest.

Janssen: Heel veel getuigen zeggen dat relatie tussen Robbie en Cor ernstig was bekoeld. Dat er helemaal geen contact meer was na de verdeling.

Sonja: Dat is helemaal niet waar.

Janssen: Weet u dat zeker?

Sonja: Ja.

Janssen: Stamt die verklaring dat alles nog goed was niet uit de tijd dat u vertelde dat Grifhorst de Achterdam had teruggekocht van Cor in 1998. Toen had u hem nog nodig.

Sonja: Ik begrijp de vraag niet.

Janssen: U heeft in Goudsnip verteld dat Rob Grifhorst de Achterdam van Cor had teruggekocht in 1998.

Sonja: Ja. Maar dat was niet waar. Toen was ik nog verdachte. Dat heb ik verzonnen om mijn broer van mij af te houden.

Janssen: Ja. Maar dat betekent dat er toen wel contact moet zijn geweest met Cor. Anders kan hij de Achterdam niet terugkopen. Had u die leugen over hun goede contact daarvoor nodig?

Sonja: Ik begrijp de vraag niet. In 1997 – je kan wel een snoet trekken – heeft Cor de Achterdam willen verkopen. Gerrit deed toen de Achterdam voor Cor. Cor vond dat Thomas er een zootje van had gemaakt, toen wilde hij het verkopen. Dat is niet doorgegaan. Het frappante is wel dat daarna Mieremet en Klepper bij meneer Hassing aan de deur zijn geweest, waarbij Wim achter een boompje stond, om te zeggen dat hij de Achterdam niet mocht kopen omdat die van hun was. De Achterdam was vanaf de verdeling van Cor.

Janssen: Heeft u er toen niet bij verzonnen dat de verhouding van Grifhorst met Cor nog goed was omdat u Grifhorst nog nodig had?

Sonja: Helemaal niet waar.

Janssen: Getuigen zeggen: “Als Cor met die getuigen in Spanje was, wees hij naar het appartement van Grifhorst en zei hij: ‘Zolang ik hier zit durft die laffe hond niet naar buiten komen.’” Anderen zeggen dat Grifhorst een blokje omliep als hij Spanje was om Cor niet tegen te komen.

Sonja: Dat is niet wat ik weet. Er zal wel wat geweest zijn.

Janssen: Wat weet u dan wel?

Sonja: Toen ik in Spanje was, had ik hem aan de telefoon. Ik zei: “God, ik ga met Robbie wat eten.” Dat vond hij goed.

Janssen: Heeft u iets meegekregen van contacten tussen Robbie en Cor?

Sonja: Nee, niet echt.

Janssen: 1,8 miljoen en een bankrekening. Op 26 februari 2003 is door E. Customer een bedrag van 680.000 euro overgemaakt. U zegt: dat komt van Hassing. De Fiod zegt: dat heeft te maken met de Achterdam.

Sonja: Dat is niet waar.

Janssen: En dat het opvallend is dat dat bedrag precies overeenkomt met anderhalf miljoen gulden, dat genoemd wordt voor de Achterdam.

Sonja: Het was echt het huis.

Janssen: Is het niet gek dat Hassing het geld overmaakt voor het huis en dat de zoon van Grifhorst, die het beheert, hem daar nooit gezien heeft?

Sonja: Hij heeft het niet beheerd, dat is niet waar.

Janssen: Hij zegt: “Ik heb Hassing daar nooit gezien, die heeft er niks mee te maken.”

Sonja: Dat liegt-ie. Zijn vader heeft het van Hassing gekocht. Maar dat weet hij niet. Als hij wat anders zegt, dat is mijn probleem niet.

Janssen: Er komt 574.000 euro binnen van mevrouw Van Eenbergen. De Fiod zegt: dat hangt samen met de Achterdam.

Sonja: Dat is niet waar.

Janssen: U zegt: dat ging om goud. 40 kilo?

Sonja: 60 kilo. Ik had 20 van Cor, 40 voor de Achterdam en de rest contant. Totaal 60 kilo.

Janssen: De belastingdienst vraagt naar stukken, die zijn niet te vinden.

Sonja: Ik heb alles overlegd, alles is via de bank gegaan. Ik had het ook handje contantje kunnen nemen.

Janssen: 5,5 ton contant, dat is wel veel.

Sonja: Ik had van Grifhorst ook contant gehad

Janssen: Ja, dat zegt u. Nog twee betalingen: op 11 mei 2004 en 15 december 2004.

Sonja: Van Robbie. Dat was de verdere betaling, wat Hassing nog moest betalen van het huis.

Janssen: Waarom moest hij in 2005 daarover alsnog betalen? Het is precies de aankoopprijs van het huis?

Sonja: Ik snap je niet.

Janssen: In 2005 staat u in Basel, als eigenaar van een Panamese rechtspersoon. Er zal drie jaar lang elke drie maanden 90.0000 euro worden overgemaakt van de rekening van Grifhorst.

Sonja: Dat was helemaal niet met Grifhorst, ik ben met Hassing naar een heel andere bank geweest.

Janssen: De Fiod zegt: “Het verhaal over het huis is niet waar, het is helemaal niet verkocht in 2003, de Achterdam is verkocht aan Hassing en Van Eenbergen in 2003 en pas veel later, in 2005, is dat huis verkocht aan Grifhorst. Dat is ook wat de zoon zegt. Dat blijkt ook uit de formulieren van die bank.

Sonja: Dat is helemaal niet waar.

Janssen: Welk huis heeft u dan verkocht dat 1,8 miljoen euro waard is?

Sonja: Het huis in Spanje.

Janssen: Dat is 2005.

Sonja: Dat is niet waar. Ik ben naar de bank gegaan. Ik vind het allemaal prima, het huis was van mij, ik heb ermee gedaan wat ik wilde. Daar zijn papieren van. Ik weet niet of u die toevallig heeft gezien.

Janssen: Ja. Dat het huis op uw naam stond.

Sonja: Cor en Gijs van Dam en Marcel Grifhorst zijn er ook bij geweest.

Janssen: Zeker. Maar het gaat nu niet over de aankoop van het huis, maar over de verkoop.

Sonja: Het huis stond op mijn naam.

Janssen: Gaat u nou doen alsof het is zoals het op papier staat, in al deze dossiers?

Sonja: Het is gegaan zoals ik het zeg en zoals het daar staat.

Janssen: Gisteren zei u over het testament: “Alles voor de kinderen, behalve de Achterdam, die is voor mij.” Dat stond niet in het testament.

Sonja: Nee.

Janssen: Wat is dat testament dan waard?

Sonja: Een testament is toch rechtsgeldig? Mijn broer wilde toch de bovenwereld in, of is het in zijn wereld een vodje?

Janssen: In uw wereld ook, als u zegt dat de Achterdam van u was terwijl dat niet in het testament staat.

Sonja: Er staat niks in het testament. Het huis in Nigtevecht was voor de kinderen.

Janssen: Daar zat een hypotheek op. Ik zet het op een rijtje. 24 januari 2003 was de liquidatie. Twee weken daarna was er een bijeenkomst op het kantoor van Tangenberg, met u, Hassing, Grifhorst en Astrid.

Sonja: Dat weet ik niet zo goed.

Janssen: Er is gesproken over de verkoop van de Achterdam. Klopt dat?

Sonja: Dat kan ik me niet herinneren.

Janssen: U zegt dat u het met Grifhorst heeft besproken bij u thuis.

Sonja: Ja. Nadat Cor doodgeschoten was. Ik zie hem nog met ons tweeën op het witte bankje zitten. Hij zegt: “Son, hoe ga je dat doen?”

Janssen: Een andere getuige zegt dat er in dat kantoor is gesproken over de verkoop van de Achterdam.

Sonja: Kan ik me niet herinneren.

Janssen: Kort daarna wordt er een rekening geopend in Zwitserland, op 17 februari 2003. Bent u met Astrid in Zwitserland geweest?

Sonja: Dat weet ik niet.

Janssen: Dat heeft u eerder wel verteld. De week erna was er een betaling van anderhalf miljoen gulden: 680.000 euro.

Sonja: Omdat Hassing dat snel kon betalen. Dat ik het veilig op de bank had.

Janssen: Even later 575.00 vanuit Marbella, van mevrouw Van Eenbergen. Dat is van Verhoek.

Sonja: Als ik het onder de pet wilde schuiven, zou ik het niet via een bankrekening laten doen.

Janssen: Misschien wel via een Panamese rechtspersoon.

Sonja: Helemaal niet. Cor had in december aan Hassing gevraagd of het in Zwitserland kon, daar zijn goeie banken. Dat had hij met Hassing al overlegd, dat is gewoon voortgezet.

Janssen: Het was niet een reguliere bankbetaling. Vanaf februari 2003 zijn er allerlei betalingen geweest. De conclusie van de Fiod is dat die samenhangen met de Achterdam, die in bezit is gebleven van Hassing en Verhoek en dat de woning veel later is verkocht en dat u dat hebt verteld omdat u de geldstromen van de Achterdam wilde verklaren.

Sonja: Ik had in 2003 de aandelen aan toonder.

Janssen: U had eerder verteld dat u niet had.

Sonja: Ik had toen verschoningsrecht. Ik ben pas na Goudsnip gaan verklaren, toen het klaar was, toen ik 1,1 miljoen had betaald. Als ik eerder de waarheid had verteld, moest ik over het losgeld vertellen, dan kwamen Robbie en Wim in gevaar.

Janssen: Dat begrijp ik niet. Dit zijn verhoren bij de politie waarin u meneer Holleeder beschuldigt van liquidaties. Maar dan kunt u niet praten over de Achterdam, “want dan raak ik aan zijn Halletjes.” Dat is toch gek?

Sonja: Je wil het niet snappen hè, ik ga het nog één keer uitleggen. Hij komt aan de deur voor de Achterdam.

Janssen: Nee. We zijn nu veel later in de tijd. U kon eerder niet vertellen over de Achterdam, dan had u een probleem met hem. Dan gaat u naar de politie om een boekje over hem open te doen. U noemt hem een psychopaat, hij maakt mensen dood, maar u vertelt niet hoe het zit met de Achterdam. Dan blijft u bij het leugenachtige verhaal uit Goudsnip.

Sonja: Omdat ik anders moest verklaren over het losgeld.

Janssen: Nou en? U beschuldigt hem al van moorden, wat kunnen u die Hallen en dat losgeld nog schelen?

Sonja: Heel veel.

Janssen: Dat begrijp ik echt niet.

Rechter: Deze discussie boeit, maar het is de bedoeling dat u vragen stelt.

Janssen: Ik probeer antwoorden te krijgen. U mag het overnemen.

Sonja: Ik had helemaal geen belang, ik had al een deal over Goudsnip. Het gaat mij niet om geld. Jij hebt tegen de rechtbank gezegd: “Ga open verklaren.” Toen heb ik het gedaan.

Janssen: Ik begrijp nog steeds niet waarom u die extra toezegging nodig had als het alleen maar ging over de relatie van uw broer met het losgeld.

Sonja: Ik had mijn schikking. Toen het uitkwam in 2007, toen hij zo para werd in de gevangenis omdat de Achterdam ineens tevoorschijn kwam, ging ik met lood in mijn schoenen. Hij zei: “Ik waarschuw je.” Met schuim op zijn mond. Wij hebben hem buiten de Achterdam moeten houden, omdat ze anders aan zijn halletjes kwamen.

Janssen: U heeft uzelf ook buiten de Achterdam gehouden.

Sonja: Hij had een deal met Teeven gesloten. Als de belasting tegen mij had gezegd: “God mevrouw Holleeder, waar komt dat geld vandaan?” En ik had gezegd: van de Achterdam. Wat denk je dat er gebeurd was als hij dat geweten had?

Janssen: Niks.

Sonja: Dat heeft toch met de verdeling te maken? Mijn zus heeft alles gedaan om hem erbuiten te laten.

Janssen: In 2013, in een verklaring in Vandros, beschuldigt u uw broer van liquidaties. En dan blijft u jokken over de Achterdam.

Sonja: Ik heb het weggehouden in zijn belang.

Tammes: Ik hoef helemaal niet te weten wat er in de overeenkomst stond.

Rechter Wieland: Welke?

Tammes: Van de Achterdam met de belastingdienst. Stond er een bepaling in dat de overeenkomst werd opengebroken als u met nieuwe feiten kwam en heeft dat meegespeeld?

Sonja: Dat klopt.

Tammes: Heeft dat meegespeeld om niet over het losgeld te verklaren?

Sonja: Ik mocht nooit over het losgeld praten.

Tammes: Dat heeft u ook niet gedaan. Toen is er een overeenkomst gekomen. Als u daarna met dat losgeld op de proppen was gekomen, was dat een nieuw feit geweest waardoor de overeenkomst onder druk kwam staan?

Sonja: Ik kon niet verklaren. Als ik zou verklaren dat ik de Achterdam had, moest ik ook vertellen dat Wim de Roompot (seksclub Satyricon in de Roompotstraat)de Hallen had.

Rechter Mildner: U ging in 2013 met de politie praten, pas in 2017 vertelt u het echte verhaal. Waarom niet meteen in 2013?

Sonja: Dat kon niet, dan kwamen zijn Hallen in gevaar.

Rechter: Meneer Janssen vraagt zich af waarom u wel aan de politie vertelt dat uw broer achter allerlei liquidaties zat. Wat maakte dat nog uit, van de Hallen, u belastte hem toch al heel erg?

Sonja: Dat was na mijn schikking.

Rechter: Maar toen heeft u volgehouden dat u nooit de Achterdam heeft gehad. Waarom hield u dat toen nog vol?

Sonja: Omdat ik niet over het losgeld kon praten. Dan moest ik verklaren dat hij de Roompot en de Hallen had.

Rechter: Wat kon u dat schelen? U zei al dat hij doden op zijn geweten had, wat kan u dat losgeld schelen?

Sonja: Het ging ook over mijn schikking.

Rechter: U zei: “Ik moet nu het verhaal volhouden, maar dan spreek ik niet de waarheid.” Toen is er een nieuwe ronde gekomen.

Sonja: Toen kon ik de waarheid vertellen, waar ik heel blij mee was.

Rechter: U wilde eerder de vragen van Franken (toenmalig advocaat van Holleeder, Stijn Franken)niet beantwoorden.

Sonja: Dan moest ik alles vertellen, ook over het losgeld waar we nooit over mochten praten.

Rechter: Dat is zo moeilijk te begrijpen. U praat in het geheim met de politie, over de liquidaties van uw broer. Dan had u toch ook in het geheim kunnen vertellen hoe het met het losgeld was?

Sonja: Nee, hij heeft de petten zitten. Ik was bang alles te vertellen. Hij wist alles.

Rechter: Stel dat die petten uw broer vertellen dat u verklaart wie hij allemaal heeft doodgeschoten, is dat minder erg dan wanneer ze vertellen over het losgeld?

Sonja: Omdat ik anders onder de groene zoden had gelegen. De Hallen waren zijn kindje.

Rechter: Maar wat u over hem zegt over Endstra en Thomas, dat was toch ook gevaarlijk?

Sonja: Ik liep sowieso gevaar.

Rechter: Wat maakte dat u onderscheid maakte tussen het geld en de liquidaties? Dat is voor ons niet goed te begrijpen.

Sonja: Het gaat mij niet om het geld. De Achterdam is de aanloop geweest, voor de moord op Cor. Dat hij Cor dood heeft laten schieten en er toch met de Achterdam vandoor zou gaan, dat wilde ik niet laten gebeuren.

Rechter: Maar waarom kon u dat niet vertellen?

Sonja: Omdat ik niet durfde.

Rechter: Ik zou het begrijpen als u zegt: “Ik wil het niet vertellen omdat ik net een schikking had getroffen en als ik eerlijk zou zijn over de Achterdam, zou ik zelf in problemen komen.”

Sonja: Dat kan er bijkomen. Het feit is dat ik in het hele Goudsnipverhaal mijn broer er buiten moest laten, omdat ze anders aan zijn spulletjes zouden komen.

Rechter: Het blijft moeilijk te begrijpen.

Sonja: Mag ik nog één ding zeggen alsjeblieft: het is mij nooit om geld gegaan, never nooit, het enige dat mij interesseerde is dat hij moet boeten en dat hij niet de Achterdam in handen zou krijgen.

Rechter Mildner: Ik heb het idee dat we elkaar nog steeds niet begrijpen.

Janssen: U bent eerder gehoord door Stijn Franken. Toen zijn Malewicz en ik gekomen. Op 20 juli 2016 bent u bij de rechter-commissaris gehoord. U wilde niets zeggen over alles wat met Goudsnip te maken had. Ik heb gezegd: “Regel het met getuige dat ze naar waarheid kan verklaren.” Er is langdurig overleg geweest. In februari 2017 wordt u gehoord en dan vertelt u hetzelfde als nu. Wat is er in de tussentijd veranderd?

Sonja: Ik snap je vraag niet. Ik heb nooit verklaard over het losgeld. Ik vond dat niet relevant.

Tammes: Daar kan getuige niets over zeggen, dit is iets van de overheid. Ik vind dit niet relevant.

Janssen: Of ze met de overheid praat, maakt strafvorderlijk niet uit. Heeft ze verschoningsrecht?

Rechter: Over de inhoud hoeft u niets te zeggen. De vraag van meneer Janssen was of er iets veranderd is tussen 2016 en 2017 waardoor u nu wel kon verklaren.  

Sonja: We hebben besproken dat ik nu kon verklaren en dat dat geen consequenties had. Ik snap het af en toe niet.

Rechter Mildner: Ik ook niet. U bent in 2013 gaan verklaren over uw broer. De verhoren waar meneer Janssen het over heeft, waren al bekend bij de hele wereld, dat u verklaringen had afgelegd. In 2016 zegt u dan: hier wil ik niet over verklaren. In 2017: nu wel. Als reden: dat u bang was voor uw broer. Dat is moeilijk te begrijpen, omdat hij al wist dat u aan het verklaren was.

Sonja: Het hele Goudsnipverhaal gaat over de Achterdam. Stijn heeft alles gedaan om mijn broer buiten Goudsnip te houden.

Rechter: Wat dacht u dat er zou gebeuren als uw broer alleen wist over liquidaties maar niet over de Achterdam? Zou dat erger zijn? Of zegt u: het zit in mijn systeem dat je niet over de Achterdam praat.

Sonja: Híj zit in mijn systeem. Hij mocht geen last hebben dat hij in het verhaal van de Achterdam kwam. Wij mochten nooit ergens over praten.

Rechter Wieland: Maar ook niet over liquidaties.

Sonja: Nee, natuurlijk niet. Als hij dacht dat ik iets zou zeggen, dan is het gebeurd met me.

Tammes: In 2017 is een punt bereikt dat ze zonder gevolgen voor haarzelf kon verklaren. Dat is het belangrijkste.

Janssen: Is het zo dat u toen of nog steeds niet helemaal open over de Achterdam zou willen verklaren omdat u andere mensen in problemen zou kunnen brengen?

Sonja: Dat is absoluut niet waar, uitgesloten.

Janssen: Dan kijk ik naar de rechtbank. Ik vind dat ze die vragen over de overeenkomst wel moet beantwoorden. Mevrouw is getuige. Op dit punt heeft ze geen verschoningsrecht. De andere vraag is: is het relevant? Ze legt het verhaal van Achterdam in het hart van de beschuldiging over de moord op Cor van Hout. Het ging vanaf dag één maar om één ding: de Achterdam. Zij zegt: dat was het motief om Cor te vermoorden. Dat staat in alle stukken, wat ook altijd op straat heeft rondgezworven. Holleeder zegt: ik heb de Achterdam nooit had gehad en dat is ook wel gebleken. Sonja heeft niet naar waarheid verklaard, het is een voortzetting van het leugenverhaal dat in februari 2003 de Achterdam aan Hassing en Verhoek is verkocht.

Sonja: Dat is niet waar!

Janssen: Er vonden onderzoeken plaats. Het verhaal over de verkoop van de villa in Spanje dateert uit een eerder stadium, toen zij nog een verklaring moesten geven voor de Fiod over de Achterdam. Het verhaal over het huis en het goud: dat geloven wij niet. Dus het motief voor Holleeder klopt niet, want hij had de Achterdam nooit. Het motief om hier niet waar waarheid over te vertellen: het is nog steeds anders dan in werkelijkheid is gebeurd. Deze getuige is van groot gewicht, ik vind dat er duidelijkheid moet komen: zit de getuige te jokken of niet.

Sonja: Ik zit niet te jokken.

Janssen: Ik vind dat ze de vragen over de afspraken met het Openbaar Ministerie moet beantwoorden.

Rechter: Kunt u nog verder uitleggen hoe dat relevant zou zijn?

Janssen: Als het zo zou zijn dat ze niet de waarheid spreekt, lijkt me dat van belang voor de vraag hoe u haar betrouwbaarheid waardeert. Bovendien: ik denk niet dat ze op één moment heeft besloten haar broer te belasten. Dit komt uit de koker van Astrid, die vanaf 2003 nauw betrokken is bij het hele gebeuren rond de Achterdam en de financiële geldstromen. Dit deel van het geld, waar het volgens iedereen om gaat, moet niet half verborgen blijven.

Sonja: Ik hoef geen geld.

Rechter: Wat maakt het van belang?

Janssen: Wij gaan er vanuit dat de Achterdam in februari en maart is verkocht. In de overeenkomst is neergelegd dat de opbrengsten daaruit niet zouden worden ontnomen. Daar is een bevestiging te vinden van het werkelijke verhaal. We zijn al anderhalf jaar bezig, met al die verklaringen, ik zou de waarheid willen weten.

Sonja: De Achterdam was gewoon van mij en niet van hem.

Janssen, na overleg met Holleeder: In het proces-verbaal met mevrouw Wind (officier van justitie)was dit ook al een thema voor getuige, de situatie Goudsnip, de andere betrokkenen. Het is evident: als er een overeenkomst is met deze getuige uit 2016: “Wij fiscus zullen geen financiële stappen zetten in uw richting als u toegeeft dat de verkoop in 2003 is gegaan zoals wij altijd al denken, namelijk aan Hassing en Verhoek, en als u dat verklaart verbinden wij daar geen gevolgen aan.” Dat is toch de bevestiging van het vermoeden dat ze niet naar waarheid verklaart? Alles gaat maar om dat losgeld.

Rechter: Als dat in de overeenkomst staat, zou ze dat toch vertellen? Anders krijgt ze de fiscus op haar dak.

Janssen: Maar u zegt dat ze het niet hoeft vertellen.

Rechter: Wat kan er in die overeenkomst staan dat u helpt? Dat ze eerlijk moet zijn over de andere betrokkenen? Dan zou ze dat nu toch zeggen?

Janssen: De deal is in 2011, 1,1 miljoen, en zij en andere betrokkenen hoeven niet verklaren. In 2013 verklaart ze bij de politie niet naar waarheid. In 2016: bij de rechter-commissaris beroept ze zich op haar verschoningsrecht. Dat wordt toegekend. Tot mijn verbazing. Dan wordt er een oplossing bereikt en kan ze wel naar waarheid vertellen. Dan komt ze met dit verhaal. Ik mis een schakel. We kennen nog steeds niet de waarheid. Ze vertelt nog steeds een ander verhaal dan wat de Fiod denkt. Ook volgens de Fiod heeft ze de Achterdam in februari 2003 verkocht aan Hassing. Zij zegt nog steeds: dat klopt niet.

Stempher: Ook ons is het niet volledig helder. Bij de rechter-commissaris wil ze geen vragen beantwoorden over Goudsnip; dan komt er een verzoek van de verdediging, dat ze vrijuit kan verklaren, en dat ze niet zullen zeggen dat ze is omgekocht. Dan volgt er een traject buiten ons om: mevrouw kan vrij verklaren. Daarna komt er een ander verhaal over de Achterdam. Wij zien alleen een verandering over wat mevrouw dan vertelt. Er is geen enkele reden om dieper in te gaan op een eventuele overeenkomst.

Janssen: In snap niet dat het Openbaar Ministerie niet zegt: “Leg maar op tafel.” Waarom zou je dit niet willen weten? We hebben zeven maanden moeten wachten op deze verhoren omdat ze niet verder wilden met verklaren. Het zijn niet mijn conclusies, het zijn conclusies van de Fiod. Ik wil graag eens gewoon de hele waarheid en niet een stukje niet.

Sonja: Ik weet het zeker. Jebbink heeft mij bijgestaan in Goudsnip, die kan het allemaal zo vertellen, dan is meneer Janssen misschien blij. Jebbink heeft mijn schikking gedaan.

Jebbink: In de overeenkomst staat niets over een verdere verklaring jegens uw cliënt. Er staat dat er een transactie is voor Goudsnip: 1,1 miljoen om vervolging van mevrouw Holleeder af te kopen, verder staat er niets in over verklaringen jegens de broer.

Janssen: Daar ga ik ook niet vanuit, geen officier is zo sloom om dat op te schrijven. Heeft u het over de eerste of over de tweede schikking?

Jebbink: Over de eerste.

Janssen: Dat is geen oplossing. Het gaat over de tweede.

Jebbink: Daar wil ik van alles over zeggen, dat moet ik even met cliënte overleggen. In die tijd was ik niet haar advocaat.

(Er volgt een schorsing)

 

Stempher: Er is kort overleg geweest met Jebbink. Hij zit in een lastig parket: hij is er niet bij betrokken geweest en de vraag is of wij vinden dat er iets over gezegd moet worden. Het Openbaar Ministerie vindt dat de relevantie onvoldoende is aangetoond. De raadsman heeft wel een voorbeeld gegeven, maar dat is wat de verdediging wíl horen. We willen eerst een beslissing van de rechtbank over de relevantie.

Janssen: Ik wil gewoon de waarheid horen, verder helemaal niks.

Rechter: Wilt u er nog iets over zeggen, mevrouw? Het hoeft niet. Meneer Holleeder, u mag vragen stellen aan de getuige. U kunt opmerkingen maken, wilt u daar gebruik van maken?

Holleeder: Ik ga er op dit moment gebruik geen gebruik van maken, op dit moment is het niet nodig.

Op vrijdag beslist de rechtbank of Sonja openheid van zaken moet geven. De beslissing: dat hoeft niet.

 


Viewing all articles
Browse latest Browse all 166