Op zondag 14 mei 2000, even voor half zes in de ochtend, worden in een parkeergarage aan de Ouverturestraat in Loosduinen de 22-jarige glazenwasser Daan de Blok en zijn 31-jarige stapvriend Alan Roos gevonden. Beiden zijn drie keer door hun hoofd geschoten. Het lijkt een kille executie, maar niemand kan een motief bedenken. De politie weet de daders te achterhalen: de 51-jarige Kobus R. en zijn 31-jarige zoon Tommix. De huiveringwekkende waarheid is dat Daan en Alan ‘voor de grap’ zijn vermoord. Zomaar. ‘Killing for fun’, zo noemde de openbare aanklager het. Omdat Kobus zin had mensen dood te schieten. Hij is veroordeeld tot 20 jaar. In 2016 is deze Kobus betrokken bij de ontvoering van zakenman Ronald Maurits uit Nunspeet. Zie hier.
In oktober 2002 berust de dan 32-jarige Tommix R. in zijn gevangenisstraf van twaalf jaar voor het medeplegen van moord op Alan Roos en Daan de Blok. In de praktijk betekent het dat hij in 2008 weer vrijkomt. Het enige wat hem nog restte, was in cassatie gaan, maar daar zag hij niet veel heil in. Wat volgens zijn advocaat niet betekent dat hij schuld bekent: hij blijft erbij dat zijn vader Kobus Alan Roos (foto onder) en Daan de Blok op de vroege ochtend van 14 mei 2000 in Loosduinen heeft doodgeschoten.
Zondag 14 mei 2000 is het moederdag, maar voor de families Roos en De Blok is die dag de hel op de aarde neergedaald. Het is de dag waarop ze te horen krijgen dat in de afgelopen nacht Alan en Daan in Loosduinen zijn vermoord.
Het duurt nog een hele tijd voor de daders bekend worden, al zijn er al snel aanwijzingen in welke hoek het gezocht moet worden. Maar het is zo onbegrijpelijk dat de waarheid haast niet te bevatten is. Je wordt toch niet zomaar doodgeschoten? Toch wel, zo wordt duidelijk als er vijf maanden later vier mensen worden aangehouden.
De hoofdverdachten zijn Kobus R.(51) en zijn zoon Tommix (31), afkomstig van een woonwagenkamp in Kijkduin. Kobus R. blijft hardnekkig ontkennen, Tommix doet uiteindelijk uit de doeken hoe het volgens hem is gegaan. Of dat de absolute waarheid is, staat niet vast.
Zaterdag 13 mei 2000 was eigenlijk een heel gewone dag. Alan Roos had eerst zijn vriendin Yvon naar haar werk gebracht en ging daarna naar het jaarlijkse voetbaltoernooi met buffet en feestavond, georganiseerd door zijn vader Martin. Alan voetbalde zelf niet, maar hij was wel betrokken bij de club en was regelmatig in de kantine. Bij feestelijke gelegenheden was hij sowieso altijd van de partij. Tegen één uur ‘s nachts gaan Alan, Maurice Roos (een broer van Alan), neef Raymond en nog twee vrienden bij de voetbalclub weg. Zij gaan nog even stappen in de buurt: discotheek ‘O’ in Kijkduin. Rond kwart over vier gaan Maurice, Raymond en een vriend naar huis. Alan en een vriend blijven nog. Deze vriend heeft Alan niet meer gesproken omdat hij met een meisje is meegegaan.
Alan heeft inmiddels Daan de Blok ontmoet. Ze spreken af samen vanuit de ‘O’ naar centrum van Den Haag te gaan. Om tien over vijf vertrekken ze. De portier van de ‘O’ ziet niks vreemds of verdachts.
Als de twee lichamen de volgende dag in de parkeergarage aan de Ouverturestraat worden gevonden, is het voor iedereen een volslagen raadsel wat er gebeurd kan zijn. Het lijkt een liquidatie, een koelbloedige afrekening in het criminele milieu, maar niemand weet iets van dubieuze contacten van de slachtoffers.
Het duurt vijf maanden voor er een tip van de sluier wordt opgelicht. Dan worden er vier verdachten, allemaal uit één familie, aangehouden. Drie mannen en een vrouw, woonwagenbewoners. De man zijn Kobus R.(51), zijn zoon Tommix (30), een broer van de vader en de ex-vrouw van de broer, allebei 39 jaar.
Kobus R. zwijgt in alle talen, uit de verklaringen van Tommix wordt min of meer duidelijk wat er is gebeurd. Kobus en Tommix reden door de stad en boden Alan en Daan een lift aan. Kobus had al een pistool bij zich, maar hij zegt in het Bargoens tegen Tommix dat hij nog een ‘dinkerink’ (een vuurwapen) op moet halen. Ze stoppen bij het woonwagenkamp en halen inderdaad een tweede pistool op.
Alan en Daan moeten dat bepaald geen prettige gedachte hebben gevonden: ze dachten even een lift te krijgen naar de stad, nu komen ze terecht op een kamp waar iemand een wapen gaat halen. Of ze dat hebben waargenomen staat niet helemaal vast, maar als ze even later weer op weg zijn geven ze kennelijk aan dat ze zich niet prettig voelen bij de gang van zaken en ontstaat er een woordenwisseling.
Vast staat dat Tommix achter het stuur zit. Alan zit naast hem, vader Kobus zit naast Daan op de achterbank. Hij schiet eerst Daan, vervolgens Alan twee keer door het hoofd. Ze rijden naar de parkeerplaats bij het winkelcentrum in Loosduinen, slepen de lichamen van de twee jongens uit de auto en leggen ze neer op twee parkeervakken onder het parkeerdak.
Als Tommix ziet dat een van de jongens nog beweegt, roept hij: ‘Ze leven nog’. Dan schiet Kobus beiden nog een keer van dichtbij door het hoofd. Kobus draait de lichamen nog om en doorzoekt de zakken. Vervolgens rijden ze naar een wat afgelegen gebied vlakbij het woonwagenkamp in Kijkduin. Daar steken ze de auto in brand.
Direct na de ontdekking van de lichamen wijst het spoor al in deze richting: de uitgebrande auto is niet onopgemerkt gebleven en er gaat meteen ook al een gerucht dat er kogelgaten in het wrak zijn gezien. Toch duurt het nog vijf maanden voor de politie voldoende bewijs denkt te hebben om de verdachten aan te houden. Daarvan blijven er maar twee over: de broer van Kobus en diens ex-vrouw lijken er niets mee van doen te hebben gehad, althans: er kan niks bewezen worden. De vrouw wordt kort na de aanhouding vrijgelaten, de broer na drie maanden.
In eerste instantie eist het Openbaar Ministerie levenslang voor beide daders. De uitspraak, op 7 mei 2001: Kobus R. krijgt 18 jaar, zoon Tommix 14 jaar. De rechtbank vindt het ‘dubbele doodslag’, geen moord. Bij moord is er sprake van voorbedachte rade: de dader moet vooraf de bedoeling hebben gehad iemand van het leven te beroven. Bij doodslag is het iets dat iemand min of meer overkomt: bij een ruzie of bedreiging. De nabestaanden vinden het onbegrijpelijk: er werd nota bene onderweg nog een extra vuurwapen opgehaald, dat was toch alleen bedoeld om de moorden mee te plegen?
In hoger beroep blijkt dat het Gerechtshof het ook zo ziet: de mannen worden inderdaad veroordeeld voor moord. Voor Kobus betekent het dat hij er twee jaar bij krijgt, Tommix krijgt twee jaar minder. Het Hof gaat er vanuit dat Kobus de initiatiefnemer is geweest en dat zoon Tommix zich wat heeft laten meeslepen. Het waren overigens geen van beiden lieverdjes: Tommix was in maart 2000 net vrijgekomen, na een straf voor geweldpleging en roof. Vader Kobus was in september 1999 vrijgekomen na een straf van zes jaar voor geweldpleging en roof.
Géén antwoord komt er op de vraag die iedereen bezighoudt: waarom?
Waarom moesten Daan en Alan dood?
De waarheid lijkt huiveringwekkend.
Pure moordlust.
Kobus R. had gewoon zin om een paar mensen dood te maken. Toevallig kwamen Daan en Alan op zijn pad.
De aanklager bij het gerechtshof noemt het onomwonden: “Ik ben bang dat hier sprake is van killing for fun.” Doden voor de grap.
Of Kobus het zelf kan verklaren, is nog de vraag, het staat wel vast dat hij het niet doet: hij beroept zich op zijn zwijgrecht. Tot ergernis en verdriet voor de nabestaanden sleept het proces zich op die manier voort.
Martin Roos, de vader van Alan, ergert zich mateloos aan de rechtsgang en aan de negen zittingen lang zwijgende Kobus R., die wel keer op keer in beroep gaat. Waarom mogen verdachten in hoger beroep als ze toch niks zeggen, vraagt Martin zich af. En de nabestaanden die wel heel graag iets wilden zeggen tijdens de rechtszaak, werd de mond gesnoerd: het verzoek werd afgewezen.
Samen met een aantal anderen richtte Martin Roos de stichting ‘AANDACHT DOET SPREKEN’ op, een belangenorganisatie voor en door alle slachtoffers en nabestaanden van ernstige geweldsdelicten. Op de website staan inmiddels al heel wat verhalen van nabestaanden.
KILLING FOR FUN
Op de website ‘Aandacht doet spreken’ vertelde Cynthia, de tien jaar jongere zus van Alan Roos, iets over de moord op haar broer.
“We hadden die zaterdagavond een feestje, dat mijn vader had georganiseerd op de voetbalvereniging. Daarna is Alan met vrienden op stap gegaan. Ik zou eigenlijk meegaan, maar was niet lekker, dus ging ik naar huis. De volgende dag sprak ik mijn moeder aan de telefoon toen op de achtergrond bij haar de bel ging en ik mijn schoonzus hoorde roepen “Hij is nog niet thuis!”. Dat was gek, het was 12.00 uur ’s middags. Mijn broer was uitvaartleider en had beloofd een nieuwe collega te helpen met de uitvaart van een kindje. Alan kon het laat en gek maken, maar hij nam zijn werk zo serieus dat het vreemd was dat hij niet kwam opdagen. Natuurlijk denk je niet meteen het ergste, eerder: die is bij een ander blijven slapen. Ik dacht: als ik hem zie, krijgt hij er van langs! Maar omdat mijn ouders erg ongerust waren, ben ik gaan zoeken. Bij de voetbalclub, in zijn huis. Misschien was hij ondertussen thuisgekomen en schaamde hij zich voor al die bezorgde voicemails. Maar nee. Toen ik terugkwam, hadden mijn ouders hem als vermist opgegeven. De paniek sloeg echt toe op het moment dat mijn vader zei: ‘Ik heb vanochtend niet zo’n leuk verhaal gehoord’. Hij was op de voetbalclub de troep van de vorige avond aan het opruimen toen er een oud baasje langskwam: ‘Heb je het al gehoord? Ze hebben twee gasten neergeschoten’. Mijn vader dacht nog: ‘Komt dat tuig nu ook al hierheen?’ Maar dat bericht is in zijn hoofd blijven zitten. Toen ik dat hoorde, hield ik het niet meer en ben naar het politiebureau gereden.”
Tijdens de rechtszitting zag Cynthia de moordenaars voor het eerst. “Dat was heel onwezenlijk. Van die blik in hun ogen werd ik bang. Zo brutaal. Op een gegeven moment deed de jongste dader, Tommix R., een spelletje met mij: wie het langst kan blijven kijken. Ik hield het niet vol, moest mijn hoofd wegdraaien. Nog nooit van mijn leven had ik hem gezien, maar hij keek alsof hij mij ook kon doodschieten.”
Over de derde verdachte, de broer van Kobus, vertelt Cynthia: “Ze noemen hem Ome Tom. Hij was ook die avond in de discotheek en hij was erbij toen de auto in de fik ging. Misschien was hij er ook wel bij ín de auto. Maar omdat er geen getuigen zijn, valt niets te bewijzen. Twee jaar geleden zat ik te eten met mijn vriend in een restaurant, wie loopt daar voorbij: die zogenaamde Ome Tom. Ik werd gek! Ik ben naar buiten gerend, stond te trillen als een rietje, maar moest hem confronteren. Ik vroeg hem of hij zich wel realiseerde wat voor een verdriet hij ons heeft aangedaan. Het is een boomlange kerel, maar door mijn woorden werd hij piepklein. Het enige wat hij kon uitbrengen was: “Mevrouw, ik vind het heel erg. Ik weet het allemaal niet.” Als ik er nu over nadenk, denk ik: dat ik dat heb gedaan! Maar het was een reflex.”