Quantcast
Channel: Reportage – Misdaadjournalist
Viewing all articles
Browse latest Browse all 166

Zwarte Schapen: hoofdstuk 16

$
0
0

Cover-Mien-web 

HOOFDSTUK ZESTIEN

‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑‑-

DE ECHTE PRINS

In het Brabantse Boekel vergadert de plaatselijke carnavals­vereniging. Op deze bijeenkomst zal de nieuwe Prins Carnaval worden gekozen. Drie mannen zijn gemaskerd. Een van hen zal de eer te beurt vallen. De zaal is vol met inwoners van Boekel. Onder hen bevindt zich ook Mr. Lier.

De verkiezing van de Prins Carnaval geschiedt op een enigszins ludieke manier, op de wijze van het spelletje Wie van de Drie. Als de spanning ten top stijgt, vraagt de ‘spelleider’: Wil de echte prins nu opstaan? Maar de eerste die opstaat is niet een van de drie gemaskerde mannen, het is iemand in de zaal: Mr. Pim Lier. Immers, hij is de echte prins?

Dit voorval illustreert hoe Mr. Lier met zijn verleden bezig is. Sinds de onthulling in 1979 dat hij de zoon van Prins Hendrik is, is hij wanhopig op zoek naar erkenning en zoekt hij de publiciteit.

Hij had gehoopt in contact te kunnen komen met zijn familie, vooral met zijn halfzuster Prinses Juliana. Waarschijnlijk is dat ook de belangrijkste reden geweest om zich te openbaren als onechte prinsenzoon, maar het Hof dis­tantieert zich ver van hem. Mr. Lier heeft de situatie volko­men verkeerd ingeschat. Hij heeft echt gedacht dat zijn maat­schappelijk aanzien zou stijgen door de onthulling en niet beseft dat hij in de achting van de meeste mensen alleen maar daalde. ‘Een bastaard die zijn mond had moeten houden,’ dat is in wezen het hardvochtige oordeel van de meerderheid.

In 1980 haalt Mr. Lier weer alle kranten. Hij dient een ver­zoek in om aanwezig te mogen zijn bij de inhuldiging van Prinses Beatrix tot koningin. Als daar afwijzend op wordt gereageerd, is hij uiterst verontwaardigd.

In de jaren die volgen groeien de frustraties; een van de dingen die hem steekt is dat in vrijwel alle publicaties over hem termen vallen als ‘de vermeende zoon van Prins Hendrik’ of ‘de man die beweert een zoon van Prins Hendrik te zijn.’

Dat het gewone volk nog twijfels heeft kan hij begrijpen, maar dat journalisten, die beter kunnen weten, hem als het erop aan komt nog niet eens willen betitelen als onechte zoon van de prins, zonder die onnodige slag om de arm te houden, dat begrijpt hij niet. Terecht, overigens.

In oktober 1982 treffen we Mr. Lier aan in het witte stadje Thorn, in Limburg, als daar de Ridderdagen worden gehouden.

De Brabantse advocaat heeft binnen de Ridderorde pijlsnel car­rière gemaakt. De Ridderorde met de fraaie naam ‘Orde van de Roos en het Kruis van Jeruzalem’ is een soort rotaryclub voor mensen die bij de echte rotary niet aan de bak komen.

De jaarlijkse bijeenkomsten zijn voornamelijk Bourgondische schranspartijen in stijl, waarbij de deelnemers zijn uitgedost in carnavalesk aandoende ridderkleding. De ridders nemen zelf de poespas met de rituelen nogal serieus. Mr. Lier is binnen deze orde benoemd tot vice‑grootmeester‑generaal.

Op zijn visitekaartje staat: Mr. Albrecht W. Lier, Prinz zu Mecklen­burg. Een gouden kroontje siert het geheel. De meeste ridders hebben kaartjes met zelfbedachte dubbele namen en gekochte titels.

Het kaartje van Mr. Lier heeft zijn vruchten ook al afgeworpen. ‘In een buitenlands Hiltonhotel werd mij meteen champagne op mijn kamer geserveerd en toen ik vorig jaar op de Canarische eilanden was nodigde Koning Hoessein van Jordanië me uit voor een etentje. Hij vroeg of ik de groeten wilde doen aan de koningin.’

Binnen de ridderorde kan Mr. Lier zijn prinselijke titel in elk geval mooi gebruiken, maar of hij daar zo blij mee moet zijn?

Het is een merkwaardig gebeuren, daar in Thorn.

‘In de naam van de Almachtige God, van Onze Lieve Vrouw de Maagd Maria, van St. Michiel en St. Joris, sla ik u tot ridder in de Orde van de Roos en het Kruis van Jeruzalem,’ klinkt het op de vroege zaterdagmorgen in het najaar van 1982.

Voor in de kerk van Thorn ligt een topfunctionaris binnen het bankwezen ge­knield. Zojuist heeft hij de riddergelofte afgelegd, nu tikt de regent van de Orde hem met een zwaard op de schouders en op het hoofd. Dan krijgt hij een kruis opgespeld, een mantel omgehangen(‘Ik bekleed u met de glorierijke mantel…’) en de vredeskus.

‘Non nobis Domine non nobis…’ zegt de regent, en de geknielde vult aan: ‘…sed nominituo da gloriam.’ Niet ons, Heer, maar Uwe Naam geef eer.

Dit ritueel herhaalt zich een tiental keren, hetgeen betekent dat het ridderbestand van de Ridderlijke Orde van de Roos en het Kruis van Jeruzalem en de Soevereine Orde van St. Birgitta van Zweden wederom belang­rijk is uitgebreid.

1982 is een bijzonder jaar in het bestaan van de ridderorde. Jarenlang leidde de Orde een elitair bestaan en waren er hooguit vijftig leden, maar toen er rond 1980 een nieuwe landscommandeur aan het bewind kwam, veranderde dat drastisch en werd Jan en Alleman toegelaten.

‘Pim’ Lier is bij de orde terechtgekomen via de nieuwe lands­commandeur, makelaar Harry van Uden uit Vught. Mr. Albrecht W. Lier, Prinz zu Mecklenburg, heeft een verbluffende carrière gemaakt in de orde, dankzij zijn adellijke afkomst. Zoals hijzelf zegt: ‘Ware adel onderscheidt zich.’

Hij is in no‑time opgeklommen tot vice‑grootmeester‑generaal. Prins Lier, wiens prinselijke titel behalve bij de Orde nergens in Nederland wordt erkend, praat meestal met luide, joviale stem. Hij heeft een prachtig koninklijk accent(‘Haggy van Uden heeft mij geïntgodizèègd’).

Niet iedereen is echter ingenomen met zijn verschijning. Grootkanselier Prof. Dr. Henriques de Pimentel, Duc de Benavente y Mallorca bijvoorbeeld moet niet veel van hem hebben. Op de vraag of hij denkt dat Mr. Lier een echte prins is, zegt hij: ‘Daar distantieer ik mij van.’

Tijdens het aankomstdiner zit Prins Lier aan tafel met een nieuwe ster aan het ridderfirmament, Mr. Velu uit Bussum, gemeenteraadslid en bankdirecteur. Mr. Velu toont zijn welbe­spraaktheid en weidt breed uit over ‘elementen van spiritua­liteit, Europese verbondenheid en relaties met de kosmos en de geschiedenis’ die de ridderorde zijns inziens kenmerken.

Prins Lier interesseert zich echter meer voor de wijnfles dan voor de theorieën en roept dwars door het betoog van Velu heen dat ridders het geloof ‘te vuug en te zwaagd’ moeten verdedigen, omdat ze dat vroeger ook deden. Welk geloof maakt niet uit, atheïsme is ook goed.

Dan dwaalt Lier af naar zijn familie. Hij zegt dat hij zijn halfzuster Juliana graag eens zou ontmoeten. ‘Prins Bernhard interesseert me nou net niks, maar Juliaantje…’ Mevrouw Petra Lier komt even aan de tafel van haar man kijken of hij wel goed oppast. Pim had onlangs een hartinfarctje gehad. ‘Potvegdogie, ik dacht da’k doodging,’ zegt hij. Met een brede armzwaai stelt hij zijn echtgenote voor aan de tafelgenoten. Hij roept: ‘Hááááááá, dit is mijn vrouwtje Petrááááá…!

Het is moeilijk hoogte te krijgen van de joviale Mr. Lier. Hij werkt op de lachspieren, maar wie denkt dat hij een rol speelt en in werkelijkheid de boel grandioos in de maling neemt, komt bedrogen uit. Mr. Lier neemt zichzelf uiterst serieus, maar het vervelende voor hem is dat hij de enige is. Daar komt bij dat hij zich met veel enthousiasme op nieuwe dingen stort, maar al snel zijn interesse verliest en dan van de hak op de tak springt.

Terwijl Mr. Velu de mond nog vol heeft van rid­derfilosofieën(‘Een spatje romantiek’ en ‘het ergste zou zijn als een club als deze fanatiek zou zijn’) heeft Lier zijn aandacht allang weer ergens anders. Trots wijst hij op een kleine kaalhoofdige meneer. ‘Dat is een Franse baron, de enige hier die echt van adel is, behalve ikzelf natuurlijk. De rest is allemaal lage adel. Ik moet er niet aan denken dat mijn dochter met een van die mensen zou trouwen. Haha.’

Het klinkt niet als een grap.

Aan het eind van de middag is er een bijeenkomst in kasteel Limbricht, waar de Laureaten van de Arbeid worden uitgereikt.

Zo’n laureaat is een soort oorkonde voor mensen die hard werken. Ook Lier houdt een toespraak.

‘Ik acht het goed mensen te onderscheiden die met kop en schouders boven de anderen uitsteken en de menigte toe te roepen: ‘Deze man is uws gelij­ke niet, hij heeft méér gepresteerd!’

Uiteraard róépt Prins Lier zoiets dan ook. Daarna vertaalt hij zijn rede uit de losse pols in erbarmelijk Duits, vanwege enkele Duitse aanwe­zigen, maar ineens begint het hem te vervelen, hij krijgt er genoeg van en roept: und so weiter und so weiter! en gaat plompverlo­ren zitten.

In de zaal is intussen een conflict uitgebroken tussen twee Duitse ridders die in het verleden een machts­strijd hebben gevoerd en elkaar weigerden een hand te geven. Als er dan ook gesproken wordt over verbroedering, terwijl een van de twee een onderscheiding krijgt, komt bij de een ‘het koffiewater de neus uit’ waarop de ander roept dat ze wat hem betreft alle onderscheidingen in hun aars kunnen stoppen. De Duitsers verla­ten de zaal geagiteerd. Een aantal Belgen gaat in hun kielzog mee. Een vertrekkende Vlaming legt uit dat hij ook niet erg te spreken is over de gang van zaken. ‘Er worden veel te veel onderscheidingen uitgereikt en als ik al die titels zie val ik daar van dood. En dan al die mensen nog met gekoch­te titels. Is er een prins bij? Die man is helemaal geen prins, hij wekt alleen maar irritatie.’

Het einde van het ridderfeest komt in de vorm van een diner‑dansant in kasteel Limbricht.

Prins Lier speelt uiter­aard weer een prominente rol. Wegens ruimtegebrek kan er niet worden gedanst. Lier vindt er dan ook ‘geen flikker an’, maar het diner is wel goed.

Evenals bij een echte rotaryclub mag het goede doel niet worden vergeten. Er wordt dan ook nog een verloting gehouden, die door Lier op touw is gezet. Het doel is iets liefdadigs. De ridders zijn echter allesbehalve vrijgevig. Petra Lier gaat met de knip rond, maar ze krijgt met de grootste moeite enkele briefjes van vijf bij elkaar.

Om een uur of twaalf kondigt de ‘Prince van Oranje’ aan dat het diner besloten zal worden met het zingen van het volks­lied, met muzikale begeleiding van het Hongaars zigeuneror­kest. Tijdens het zingen van het volkslied kijkt Mr. Lier de pers even aan met een onnavolgbare grijns, terwijl hij zich triomfantelijk op de borst klopt. Alsof hij zeggen wil: het Wilhelmus, dat ben ik zelf!

Het is opvallend hoeveel mensen die in 1982 op het ridderfeest in Thorn waren vier jaar later hevig gedevalueerd zijn in hun maatschappelijke carrière.

Hetgeen de vraag doet rijzen: werden ze misschien ridder omdat het met hun positie in de maatschappij de verkeerde kant op dreigde te gaan, of had het ridderschap zo’n negatieve invloed?

Treedt Mr. Lier met zijn Ridderorde slechts in beperkte kring naar buiten, in diezelfde tijd, eind 1982, haalt hij de com­plete landelijke pers door zich kandidaat te stellen voor Commissaris van de Koningin in Brabant. Hij verliest de strijd ten gunste van oud‑minister‑president Dries van Agt.

In juli 1983 wordt Mr. Lier ‘ambassadeur voor de Benelux’ van de Franse ridderorde Cordon Bleu de Saint Esprit, waar ook ‘rivaal’ Van Agt lid van is. De Franse orde staat wat hoger aangeschreven dan die van de Roos en het Kruis van Jeruzalem. Het is eveneens een rotary‑achtige club van folkloristisch uitgedoste smulpapen die een goed doel in het hoofd hebben, maar bij voorkeur eerst hun eigen maag vullen.

In januari 1983 komt Mr. Lier in het geweer tegen het boek ‘Van de prins geen kwaad’ van Hugo Arlman en Gerard Mulder, waarin het leven van Prins Hendrik uitvoerig uit de doeken wordt gedaan. ‘Laster’, vindt Lier.

Samen met zijn vrouw Petra geeft hij interviews. Als Lier zegt dat hij zelf maar eens een boekje moet opendoen over zijn vader, zegt Petra enthousiast: ‘Ja, je hebt een goeie duim, Pim, doe er eens wat mee, dan kunnen we eindelijk gaan rentenieren.’

Lier schept ook nog een beetje op over een enorm schilderij dat in de kamer hangt. Het is volgens hem wel een half miljoen gulden waard. ‘Het is afkomstig van mijn vader, de prins. Ons huis is dan ook goed beveiligd tegen inbraak. Boven in mijn nachtkastje ligt een bajonet. Mocht er hier iemand binnenkomen, dan steek ik hem hartstikke dood.’

Eveneens in 1983 staan de kranten bol van een project waar Mr. Lier zich bij laat betrekken: het dubieuze plan ‘Sealand’.

Dit voormalige Engelse oorlogsplatform, een kunstmatig eilandje in de Noordzee, is door de Duitse kippenfokker annex grootin­dus­trieel Achenbach uitgeroepen tot een onafhankelijke staat. Achenbach is ook lid van de Cordon Bleu. Het is de bedoeling van Sealand een tweede Monaco te maken. In een belasting­para­dijs hoort een prins. Mr. Lier zal de ‘soevereine’ vorst worden. Achenbach en Lier beleggen een persconferentie in Zandvoort, maar bij nader inzien trekt Lier zich toch maar terug uit het project. ‘Ik twijfelde nogal aan de haalbaarheid van het plan,’ verklaart hij naderhand.

Met de carrière van Mr. Lier gaat het in enkele jaren steil bergafwaarts. De belangrijkste oorzaak daarvan is dat hij zich in 1984 aanmeldt als lid van de Centrumpartij.

Wederom een volkomen foutieve inschatting van het effect dat dat zal hebben. Hij denkt er aanzien mee te verwerven en vooral: het Kamerlidmaatschap, maar het beetje aanzien dat hij nog genoot verdwijnt op het moment dat hij zich met de Centrumpartij inlaat en Kamerlid wordt hij ook niet.

Begin januari 1984 laat Mr. Lier zich inschrijven als lid van de Centrumpartij. De CDA‑burgemeester van Gemert, waar Boekel onder valt, roept nog ontsteld: ‘Het is toch niet waar hè?’

Maar dat is het wel.

Het ‘goede voornemen’ wordt onmiddellijk beloond: de Centrumpartij beseft een publiciteitsgevoelig man binnen de gelederen te hebben en via bestuurslid Danny Segers uit het Brabantse Linden wordt Mr. Lier meteen de post afde­lingsvoorzitter Eindhoven aangeboden.

In het begin speelt hij zijn rol nog met enige overtuiging. ‘Ik heb mij bij de Centrumpartij aangesloten omdat het maar eens afgelopen moet zijn met dat gedonder hier,’ verklaart hij in een interview.

Met dat gedonder bedoelt hij de stijgende criminaliteit, het tekort aan politie, de illegale buitenlan­ders, de drugsverslaving, de openbare wanorde, het zoekraken van ontwikkelingsgeld en meer van dat soort bij het gezonde volksverstand populaire klachten. ‘Wij zijn de schandvlek van Europa. Het moet uit zijn met het geweld, de tasjesroof en de straatschennerij!’ spreekt Lier.

Hoge bomen binnen de Centrumpartij plegen veel wind te vangen, doorgaans in de vorm van stenen door de ruiten en verf op de muren.

Mr. Lier: ‘Ze komen maar. Ik ben niet bang. Ik ga voor zulke intimidaties toch niet mijn mond houden? Het moet afge­lopen zijn met het molesteren van onschuldige burgers. Momen­teel regeert in dit land tien procent de meerderheid. De straat is aan de macht en ziehier het ware fascisme. Weet u wat trouwens eveneens fascisme is? Als die stomme Adèle Bloe­mendaal over de CP‑leden in Almere roept: “Dat schorem moet uitgeroeid worden.”

Mr. Lier neemt zich voor de partijdenkbeelden in de regio Eindhoven krachtig te verbreiden.

‘Ik zou zelf wel folders in de brievenbussen willen stoppen als dat nodig is. Daar zie ik niks tegenop.’ Ook voor het Kamerlidmaatschap is hij niet te beroerd. ‘Ik ben academicus, de partij heeft behoefte aan kader.’

Op de vraag of hij niet bang is dat de Centrumpartij hem als een soort Prins Carnaval gebruikt, zegt hij: ‘Och nee, ik denk dat Segers mij ook voor Eindhoven had gevraagd als hij niet had geweten wie ik werkelijk ben. Ik ben toch uit eigen bewe­ging lid geworden? En als de partij nu zegt: Wat fijn, daar maken we gebruik van, dan heb ik daar niks op tegen.’

Mr. Lier schopt het inderdaad tot lijsttrekker. Hij komt zelfs een aantal malen op televisie, in de zendtijd voor politieke partijen, maar mede door de enorme verdeeldheid binnen de eigen gelederen komt er van een Kamerlidmaatschap niets terecht.

Op gemeentelijk niveau doet zich nog een kleine rel voor. In een commissievergadering van de gemeenteraad van Gemert laat Mr. Lier zich beledigend uit over twee vrouwelijke raadsleden. Hij vindt dat ze achter het aanrecht thuishoren, niet in de politiek. Burgemeester en Wethouders van Gemert dienen bij de Orde van Advocaten een klacht tegen hem in.

In de persoonlijke sfeer is de situatie er intussen vooral niet beter op geworden. Zijn praktijk als advocaat, die na een aanvankelijk redelijk bloeiend begin toch al tanende was, verloopt helemaal.

Niemand wil een advocaat die lid is van de Centrumpartij. Ook bijna alle vrienden en kennissen laten Mr. Lier en zijn echtgenote Petra vallen. Met de andere bestuurs­leden van de Centrumpartij worden nog wel wat etentjes gehou­den, maar echt gezellig is het allemaal niet.

Voordat Mr. Lier zich bij de Centrumpartij voegde, had hij ter gelegenheid van zijn 65ste verjaardag een tuinfeest gegeven, waar enige prominenten aanwezig waren. Ook 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7­, 8, 9, Tineke van de omroep Veronica was er; ze had het echtpaar een keer in haar televisieprogramma gehad. De Cen­trumpartij gooit ook dit contact in duigen. Als Petra in 1984 Tineke nog eens belt en vraagt of het goed is als ze even langskomen, zegt Tineke dat ze niks meer met hen te maken wil hebben.

Op dat moment moet het echtpaar Lier even heel diep hebben beseft hoe dom ze zijn geweest zich met de Centrumpar­tij in te laten, maar een weg terug was er niet meer.

In Boekel zelf worden de activiteiten van de plaatselijke prominent ook allesbehalve gewaardeerd.

Het dorp haalt de landelijke pers door de rellen die er telkens uitbreken als de Centrumpartij er een vergadering houdt. De bijeenkomsten worden geregeld door Mr. Lier. Hij kent de zaaleigenaars in zijn woonplaats goed. Hij komt regelmatig bij de restaurant‑ annex zaalhouders eten. Na een aantal forse rellen is hij bij de plaatselijke horeca echter een minder graag geziene gast en als het op zaalverhuur aankomt worden er alle mogelijke smoe­zen van stal gehaald om de CP-ers te weigeren.

Ook het huis van Mr. Lier in Boekel moet eraan geloven. ‘Gore fascist’, wordt er met koeieletters op de voorgevel geschil­derd.

In een interview uit die tijd meldt Mr. Lier dat hij een pistool heeft aangeschaft. Op de vraag van de verslaggever of hij wel een wapenvergunning heeft, is het antwoord: ‘Daar ga ik niet op in, dat gaat de tegenpartij niks an.’

In januari 1986 besluit het bestuur van de Centrumpartij Mr. Lier uit zijn functie te ontheffen. In februari 1986 bedankt Lier als lid. Maar dan is het kwaad al geschied: Pim Lier en zijn Petra staan alleen, iedereen heeft hen laten vallen.

Tegen deze achtergrond voltrekken zich de dieptragische gebeurtenissen in het rampjaar 1986.

 


Viewing all articles
Browse latest Browse all 166