Dit is hoofdstuk elf, Drijvende Lijken, uit het boek Bom in de Laurierstraat, over de aanslag met een granaat op de auto van kunstenaar Rob Scholte en zijn vrouw Micky Hoogendijk, in 1994.
Aanleiding voor publicatie is een artikel in het weekblad Story, in oktober 2017, waarin Rob Scholte het een en ander zegt over zijn relatie met Micky en over dit boek. Hij is ervan overtuigd dat de aanslag is voortgekomen uit kunstenaarskringen. Zo lang er geen bewijs is, is alles mogelijk, maar ‘misdaadgezien’ is er een veel logischer motief: een vergissing.
Dat de aanslag bedoeld was voor advocaat Oscar Hammerstein, die een soortgelijke auto had als Scholte en die op dat moment verwikkeld was in een proces over drugs en witwassen.
DRIJVENDE LIJKEN
‘Er is een Chinees spreekwoord dat zegt: Als je lang genoeg wacht aan de oever van de rivier, komt het lijk van je vijand vanzelf langsdrijven. Ik heb ze allemaal langs zien komen: Rob B., Shyam G., de zoon van Shyam G.’ Zegt Oscar Hammerstein als ik hem in juli 2005 spreek op zijn kantoor aan de Keizersgracht in Amsterdam. Aanvankelijk zouden we begin van het jaar een afspraak maken, maar het kwam er steeds niet van. Hammerstein had het te druk en eigenlijk, zo bekent hij, had hij er ook niet zo heel veel trek in. ‘Ik denk niet dat de aanslag voor mij bedoeld was. Mijn auto stond nooit buiten geparkeerd, altijd in de garage. De Laurierstraat is een gracht verder, voorbij de Prinsengracht, daar kwam ik nooit.’
Er zijn veel tegenstrijdige berichten over Hammersteins betrokkenheid. In mei 2000 staat in een paginagroot interview in NRC Handelsblad: ‘In 1994 had hij sowieso dood moeten zijn, denkt hij zelf. De aanslag op het leven van de kunstenaar Rob Scholte – een bom onder zijn BMW – was, zegt hij, voor hém bedoeld.’ Drie weken later stuurt Hammerstein een ingezonden brief. ‘Dit heb ik nooit gezegd en zal ik ook nooit zeggen. Integendeel, ik acht het uitgesloten dat die aanslag voor mij bedoeld was.’ Een foutje van interviewster Jannetje Koelewijn? ‘Ik zou niet weten waarom ik het heb opgeschreven als hij het me niet verteld had, daar ben ik veel te dom voor, zal ik maar zeggen. Ik had het niet kunnen bedenken.
Hij heeft het stuk ook van tevoren gelezen. Dat is een spelletje. Wel zeggen en later weer terugtrekken, dat maken we wel vaker mee.
Hij zal bij jou misschien hetzelfde gaan doen: toch weer zeggen, toch weer terugtrekken.’
Ook over de manier waarop Hammerstein bij de zaak is betrokken, bestaat veel onduidelijkheid. De meeste mensen die ik gesproken heb, dachten dat hij zichzelf bij de politie had gemeld met het verhaal dat de aanslag wellicht voor hem bedoeld was. Hammerstein:
‘Op 9 december moest ik voorkomen, in het proces over de Femis-affaire. Er was overleg over de vraag of ik in de parkeergarage van justitie mocht. Er werd gevraagd: “Wat voor auto heeft u?” Ik heb toen gekscherend gezegd: dezelfde als Scholte. ’s Middags ben ik opgebeld door de politie van het hoofdbureau. “We geloven dat het niet erg waarschijnlijk is,” zeiden ze, maar of ik toch nog even wilde langskomen. Dat heb ik toen gedaan. Buiten stond een tv-ploeg van AT5. Toen ik weg was, hebben zij aan de portier gevraagd wat ik daar moest en die heeft gezegd dat het met de aanslag op Rob Scholte te maken had. Zo is het naar buiten gekomen. Ik heb mijn verhaaltje gedaan bij de recherche, ze hebben het opgeschreven maar we waren het er allemaal over eens: dit gaat eigenlijk nergens over. De rechercheurs zeiden: “Wij achten het uitgesloten.” Ik had wel telefoontjes gehad, maar iedereen die weleens met naam en toenaam wordt genoemd krijgt die, er zijn altijd gekken aan de telefoon. Ik had iets moeten weten wat iemand anders niet mocht weten, dat zou het motief moeten zijn. Maar alles stond in de processtukken.’
Dat klinkt heel anders dan in het artikel in Het Parool van 26 november 1994, waarin Hammerstein sprekend wordt opgevoerd over zijn BMW. ‘Hij is van precies hetzelfde merk en type als die van Scholte. De kleur is hetzelfde, de wieldoppen zijn hetzelfde en mijn auto staat altijd in dezelfde buurt geparkeerd als die van Scholte. Ik ben de laatste weken telefonisch met de dood bedreigd. Natuurlijk heb ik geen bewijzen, maar ik heb wel een zeer sterk vermoeden dat G. daar achter zit, hij heeft er groot belang bij dat ik op 9 december voor de rechtbank geen verklaring kan afleggen. Ik ga daar namelijk onder andere zeggen dat die 17,5 miljoen gulden wel van hem is. En dan komt Shyan G. met een heel groot probleem te zitten.’
‘Onzin,’ zegt Hammerstein nu, ‘mijn auto stond altijd in de garage, nooit in de Laurierstraat, dat is een kwartier lopen. Ik had geen enkele voorstelling van mensen die mij zouden willen vermoorden, ik had een schoon geweten.’
Als de aanslag wél voor hem bedoeld was, is het motief in elk geval duidelijk: zijn rol in de Femis-affaire. Begin jaren zeventig richt de Nederlander Hendrik Owel in de enclave Baarle-Nassau bij Tilburg, precies op de grens met België, de Femis Bank op. Het pand staat met één helft in het Nederlandse Baarle-Nassau, met de andere helft in het Belgische Baarle-Hertog. Owel zegt dat hij de bank opzet om de Republiek der Vrije Zuid-Molukken een financiële basis te geven.
Feit is dat zijn vrouw van Molukse afkomst is en tien procent van de aandelen krijgt; in hoeverre de Molukse vrijheidsstrijd werkelijk een rol speelt en hoe nobel de bedoelingen van de oprichter zijn, is moeilijk in te schatten. Wie Owel het voordeel van de twijfel wil geven, kan denken dat het succes met hem op de loop is gegaan. Waarschijnlijk was er niets aan de hand geweest als alleen Molukse broeders en zusters wat spaarcentjes hadden ingelegd, maar het systeem voorziet in een behoefte waar ook mensen met veel zwart geld op afkomen als vliegen op de stroop. Cliënten kunnen anoniem geld storten op zogenaamde code- of nummerrekeningen. Hun naam en identiteit hoeven ze niet bekend te maken.
Dat is prettig voor wie contanten uit het zicht van de fiscus wil houden en toch wat rente wil vangen en voor criminelen biedt het mogelijkheden grote hoeveelheden drugsgeld van de onderwereld naar de bovenwereld over te hevelen. Dat is overigens in de praktijk nog niet zo heel eenvoudig. In de drugshandel komt bij de top veel contant geld binnen, in kleine coupures, in verschillende valuta. Na de komst van de euro is het wat gemakkelijker geworden, maar dat speelt in de jaren negentig nog niet.
Een van de problemen is het wisselen van het geld, veel belangrijker is het witwassen. De grote hoeveelheden zwart geld leiden vaak tot de ondergang van de topcrimineel: het geld moet rollen en het kan nergens anders heen dan naar ‘leuke dingen’: dure vakanties, seksclubs, gokken en vriendinnen-met-kind. De beste manier om iets van dat zwarte geld in de bovenwereld te krijgen, is via investeren in onroerend goed.
Er komen ingewikkelde constructies aan te pas, met bv’s in exotische belastingparadijsjes en daarbij kan een bank in Nederland die geen vragen stelt, een interessante rol spelen. De Femis Bank springt in dit gat in de markt en wordt in de loop der jaren een vrijplaats voor financiële avonturiers. Een van de belangrijkste cliënten is Johan V. alias de Hakkelaar, het hoofd van een hasjbende in het Utrechtse kampersmilieu, tegen wie pas vele jaren later het geruchtmakende Octopus-proces zou worden gevoerd.
De financiële man van de Hakkelaar is Ron G., vaak aangeduid als uitbater van een luxe bordeel in Utrecht en vastgoedhandelaar, maar op het moment dat dit speelt heeft bijna niemand enig vermoeden dat hij contacten onderhoudt met de onderwereld.
De Femis Bank kan nog verrassend lang min of meer ongestoord zijn gang gaan, maar in het begin van de jaren negentig wordt het de Nederlandse belastingdienst en justitie te gortig: de aanwijzingen dat de bank niet veel anders is dan één grote witwasmachine rijzen de pan uit en er wordt met ingrijpen gedreigd. In januari 1991 doen sterke geruchten de ronde dat de bank failliet zal worden verklaard. Hendrik Owel is dan allang niet meer de enige die er aan de touwtjes trekt.
Er zijn constructies opgezet met andere participanten, maar in dit kader voert het te ver daar uitgebreid op in te gaan. Het is wel duidelijk dat de eigenaren de bui allang hebben zien aankomen en hun aandelen veilig hebben gesteld, de cliënten dreigen de dupe te worden. Vooral voor de organisatie van Johan V. staat er veel op het spel: van 1989 tot eind 1990 had zijn organisatie bijna 70 miljoen gulden bij de Femis bank gestort. Hoeveel daarvan in januari 1991 nog precies op de rekeningen staat is niet helemaal duidelijk, maar het is in elk geval zaak zoveel mogelijk zo snel mogelijk weg te krijgen.
Ron G. gaat met zijn advocaat naar bankdirecteur Filius in Baarle-Nassau. Ze weten hem ervan te overtuigen dat het verstandig is een bedrag van 17,5 miljoen gulden over te maken naar een andere bank, omdat het geld anders wellicht in het faillissement verdwijnt. Net voordat de Nederlandsche Bank de Femis Bank sluit, in februari 1991, wordt dat bedrag inderdaad gestort op de rekening van de advocaat, die het doorboekt naar een bank in Zwitserland. Justitie en curatoren zijn woedend: dit geld had in de boedel van Femis moeten blijven.
Het is altijd een raadsel geweest hoe Ron G. de bank ertoe heeft kunnen bewegen het bedrag over te maken. Er is vaak gesuggereerd dat er gedreigd is met de criminele achtergrond van de werkelijke eigenaar, Johan V.: je kunt zulke jongens beter niet boos maken. Het ging anders. Bij het eerste bezoek aan bankdirecteur Filius werd hem te verstaan gegeven dat als het geld niet zou worden overgemaakt, hij persoonlijk verantwoordelijk zou worden gesteld. Filius wist niet hoe gauw hij met de echte baas op de proppen moest komen: een zekere meneer Singh, uit Londen. Meneer Singh kwam aangevlogen en had een interessante ontmoeting met Ron G.
Het geval wil dat Singh een investeerder zocht voor een nieuw project, iets met computers. Ron G. was goed voor vele miljoenen, hij was op dat moment een van de grootste vastgoedhandelaren van het Gooi en omstreken, Singh ging ervan uit dat als hij de 17,5 miljoen zou overmaken, Ron G. wel bereid zou zijn 100 miljoen te investeren in zijn project. Dat was de echte reden van de verbazingwekkende transactie: eigenlijk had geen van de betrokkenen echt verwacht dat het geld zou worden overgeboekt.
Maar wat nu? Justitie legt beslag omdat er duidelijke aanwijzingen zijn dat het drugsgeld is. Ron G. durft het niet namens Johan V. te claimen: de fiscus heeft een enorme vordering op V., als het al aan hem toegewezen zou worden is hij het meteen weer kwijt. Er wordt dan een constructie bedacht waarin advocaat Oscar Hammerstein, van het gerenommeerde Amsterdamse kantoor Boekel De Nerée, en accountant Rob B. van Deloitte en Touche de hoofdrol spelen.
Volgens Hammerstein kwam hij er pas bij toen de constructie al op papier stond. Het is niet helemaal duidelijk wie dat precies hadden gedaan, Rob B. alleen of samen met anderen. Hammerstein: ‘Ik vond het vreemd dat Rob B. bij mij kwam met die zaak. Het geld zou eerst voor een Israëlische cliënt zijn. Dat ging niet door, toen werd het Shyam G. en ze benaderden mij daarvoor als advocaat. Ik kende Rob B. goed, het was een goede relatie van mij, we verwezen al jarenlang cliënten naar elkaar door.’
Shyam G. is een Surinaamse hout- en rijsthandelaar en een van de rijkste en succesvolste zakenmensen van Suriname. De opzet is aan te tonen dat de 17,5 miljoen hem toebehoort. Als dat lukt, worden alle betrokken partijen er beter van. Rob B. bijvoorbeeld zou vijf procent van het bedrag als provisie krijgen, voor Shyam G. was het evenmin een vriendendienst.
Juist in die periode komen er berichten naar buiten dat justitie advocaten verdenkt van betrokkenheid bij dubieuze transacties, dit is een mooie testcase. Er wordt hard ingegrepen. De advocaat van Ron G., accountant Rob B. en advocaat Hammerstein worden gearresteerd, er worden huiszoekingen gedaan, de verdachten worden stevig doorgezaagd. De foutste van het stel, Rob B., is er kennelijk niet tegen opgewassen.
Hammerstein: ‘De officier van justitie die het onderzoek deed, was Martin Witteveen. Een prutser met de diepgang van een platbodem, een officier van justitie van de slechtste soort. Hij heeft tegen Rob B. gezegd: of je legt een belastende verklaring af over Hammerstein, en dan word je alleen vervolgd wegens valsheid in geschrifte, of je doet dat niet, maar dan word je verdacht van deelname aan een criminele organisatie. B. heeft toen tegenover Witteveen verklaard dat ik wist dat het geld niet van Shyam G. was. Toen ik dat hoorde, dacht ik: nou breekt me de klomp. Rob B. had het zelf aangebracht! Hij en Shyam G. kenden elkaar ook al veel langer, van een fiscale fraudezaak.’
Rob B. is de enige die een veroordeling krijgt, Hammerstein wordt door zowel de rechtbank als door het Hof (in hoger beroep) vrijgesproken. De Orde van Advocaten stelt vast dat hij niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door de zaak aan te nemen. Wat Hammerstein vooral vreemd vindt is de rol van zijn voorheen zo goede relatie Rob B., de belastende verklaring over hem, en zijn band met Shyam G. Hammerstein: ‘Rob B. was ook advocaat voor een bedrijfje dat TME heette, Trans Marine of zo. De eigenaar daarvan was zijn buurman. Ze woonden toen in Bergen. Dat bedrijf zat in IJmuiden. Het regelde “scheepsbewegingen”, onder meer die van het bedrijf van Shyam G.
Het frappante is dat twee hasjschepen die in beslag zijn genomen, op naam van dat TME stonden.’ Dat gaat om de Coral Sea, met twee keer 20 ton hasj, en de Giant IV met 120 ton, in 1990 en 1991. Beide worden toegedicht aan Johan V. alias de Hakkelaar. Hammerstein: ‘Ik heb tegen die rechercheurs gezegd dat ze dat moesten onderzoeken, de connectie tussen Rob B., TME en Shyam G., het was duidelijk dat die twee een criminele organisatie vormden.’
In 2004 wordt Rob B. gearresteerd: justitie doet een inval in zijn kantoor in Amstelveen en zijn woning in Driehuis. Hij wordt verdacht van het witwassen van crimineel geld, valsheid in geschrifte en meineed. De buurman van Rob B., de eigenaar van TME, was al eerder door de mand gevallen, hij was in Portugal aangehouden omstreeks 1994.
Shyam G. wordt in 2004 gearresteerd op verdenking van drugssmokkel met Air Holland, zijn zoon wordt in 2004 in Portugal opgepakt bij het lossen van een grote partij cocaïne. Hammerstein: ‘Dat was een partij schorem, in die tijd al, dat mag je gerust opschrijven. Rob B. was de ergste. Ik heb staan juichen toen ik hoorde dat hij werd vastgehouden.’
Volgens Hammerstein had Rob B. de opdracht gekregen de complete administratie van TME te vernietigen, ‘daarna is het bedrijf verhuisd naar een kantoor van Shyam G. op Curaçao. Het is mij nog altijd een volkomen raadsel waarom ze dat niet hebben onderzocht.’
Hoe het precies zit met Rob B. en die buurman van het bedrijf TME zal in dit boek niet helemaal duidelijk worden, het bedrijf TME of iets dat erop lijkt is nergens terug te vinden. Ik heb alleen een oud adres van Rob B., aan de Noordlaan in Bergen. In juli 2005 doe ik navraag in de buurt. Rob B. kent men. Oude buren herinneren zich dat hij is gearresteerd in verband met de Femis-affaire. Toen hij uit de gevangenis kwam, is hij gescheiden en verhuisd naar Driehuis. En dat zijn dochter in december 2004 net buiten de prijzen was gevallen bij de finale van de Elite Model Look, in Shanghai: ze werd vierde.
Maar wie is die buurman van Rob B., een zekere meneer T., die het duistere bedrijfje TME runde? In de wijde omgeving van de Noordlaan is er niemand die zich daar ook maar iets bij kan voorstellen, er moet hier sprake zijn van een vergissing. Ik tref nog wel een buurman die veel contact had met Rob B. en op administratief gebied met hem samenwerkte, maar de man is weinig spraakzaam. Volgens hem zit Rob B. nog in de gevangenis en van een buurman T. of een bedrijfje TME of wat voor bedrijfje dan ook dat zou hebben samengewerkt met B. zegt hij niets te weten.
Hammerstein kijkt met weinig genoegen terug op de Femis-affaire, vooral het gedrag van zijn kantoorgenoten bij Boekel De Néree zit hem nog altijd dwars. In plaats van hem te steunen, stuurden ze hem een week na de aanhouding weg ‘omdat de arrestatie het kantoor zoveel schade berokkent’.
‘Drijvend lijk’ Shyam G. passeert de revue.
Hammerstein: ‘Hij had een valse verklaring laten opstellen bij een notaris in Guyana. Die man is zo onbetrouwbaar als het maar kan zijn. En dom. We waren bij een kort geding in Breda, ik was er met een kantoorgenoot en met hem heengegaan. Op een of andere manier werd hem daar de grond te heet onder de voeten en beweerde hij ineens dat hij toevallig langs Breda was gekomen, zomaar het gerechtsgebouw was binnengelopen en mij toevallig had zien staan en maar eens een praatje was gaan maken. Hij vertelde ook dat hij mijn declaraties wel had betaald, maar dat ik hem alles had terugbetaald. Domme leugens.’
Vanaf het begin heeft Hammerstein zelf de verwisselingstheorie niet serieus genomen. ‘De rechercheurs die contact met mij hadden achtten het uitgesloten – zo zeiden ze dat ook – dat de aanslag voor mij bedoeld was. Jaren later, toen het onderzoek was vastgelopen, heb ik er een keer met officier van justitie Fred Teeven over gepraat. Hij zei: “Anders blijven mensen altijd denken dat het voor jou was, zou je niet eens met de CID willen praten? Als het niet voor jou was, voor wie het dan is geweest?”’
Het meest logische motief lijkt de connectie tussen Shyam G. en Rob B. Hammerstein: ‘Het is inderdaad vreemd dat dat nooit is onderzocht. Ze moeten in mijn verklaring hebben gezien dat het geheim kon worden gevonden in dat TME, de connectie tussen Rob B. en Shyam G., maar ik acht geen van beiden in staat tot het plegen van de bomaanslag.’
De andere min of meer betrokkene, Henk Rommy, evenmin. Hammerstein: ‘Rommy heeft in heel 1994 vastgezeten. Ik heb hem verdedigd, ik heb zijn zoon verdedigd, ik zie daar geen motief.’
Shyam G. deed, toen er problemen kwamen, overigens opmerkelijk snel afstand van het geld. Hij verdiende op andere manieren waarschijnlijk al genoeg.
Hammerstein: ‘Hij had via Bouterse de hele rijsthandel in handen, hij had alle licenties en verdiende zich scheel. Al die Lassie-toverrijst kwam via hem naar Nederland. Shyam G. en Bouterse waren toen al goede vrienden. Als je een heel schip vol rijst laadt, is het niet zo moeilijk er ook wat drugs bij te doen. Het mooiste van alles is – en daar vind ik een oprecht genoegen in – dat in de afgelopen tien jaar Rob B. en Shyam G. zijn ontmaskerd als een stel drugshandelaren. Eindelijk gerechtigheid!’
Rob B. legt in 1994 een bekentenis af en zit een gevangenisstraf uit van enkele maanden. Hij belooft zijn leven te beteren, maar dat lukt niet helemaal. In 2004 wordt hij opnieuw gearresteerd, dit keer op verdenking van betrokkenheid bij tal van dubieuze transacties, onder anderen voor Heineken-ontvoerder Cor van Hout (geliquideerd in 2003). Hij wordt na een maand vrijgelaten, maar is daarna moeilijk te bereiken: hij verhuist van de ene op de andere dag uit Driehuis, de buren weten niet waarheen en niemand heeft nog contact met hem. Via zijn advocaat is ook al een probleem: Evert H. wordt in 2005 zelf opgepakt op verdenking van criminele activiteiten ten behoeve van topcriminelen en laat zich kort daarop schrappen uit het register. En wordt later dat jaar geliquideerd.
Oscar Hammerstein moest in december 1994 – enkele weken ná de aanslag op de auto van Scholte – voor de rechtbank in Amsterdam verschijnen op verdenking van valsheid in geschrifte. De officiële aanklacht is dat hij een document had laten opmaken voor Shyam G. waarmee die kon aantonen dat het bedrag van 17,5 miljoen van hem was, terwijl Hammerstein wist dat het geld feitelijk toebehoorde aan de grootste hasjorganisatie van Nederland.
Dat Hammerstein in de periode voor en rond de aanslag onder grote druk stond, is wel duidelijk. Bij Boekel De Néree is hij op straat gezet, nog voor er een uitspraak was in de strafzaak tegen hem. In een interview met het weekblad Vrij Nederland haalde Hammerstein zijn gram en suggereerde hij dat het te maken had met zijn hiv-besmetting. Hij spande bij het Hof van Discipline een zaak aan tegen de maatschap, omdat hij vond dat hij er ten onrechte was uitgezet. Het Hof van Discipline oordeelde in 1998 dat Hammerstein terecht uit de maatschap was gezet omdat hij had verzuimd zijn kantoorgenoten in te lichten over het feit dat hij deze uitermate delicate zaak in behandeling had genomen.
Vervolgens schreef hij – volgens het Hof van Discipline – in een brief aan het Openbaar Ministerie ‘zonder enig voorbehoud’ dat de 17,5 miljoen gulden aantoonbaar afkomstig was uit de rijst- en houthandel. Het geld stond op de rekening van Espanda Investments Ltd., van Shyam G. Zonder aantoonbare opdracht zou Hammerstein de zeggenschap hebben uitgeoefend over de aandelen in deze Ltd. Bovendien had hij zich ook nog eens, zonder dat hij zijn kantoorgenoten daarover had ingelicht, laten benoemen tot directeur van deze Ltd., om over het geld te kunnen beschikken. Dat was in strijd met de maatschapsregels.
Het Hof constateerde verder dat het dossier-Shyam G. op essentiële punten ernstige leemten vertoonde, dat Hammerstein de naam van het kantoor aan onoverzienbare risico’s had blootgesteld en dat hij ‘op zijn minst de schijn tegen zichzelf had gewekt dat hij voor hem belastend materiaal uit het dossier had verwijderd’.
Nu is het Hof van Discipline een club van advocaten onder elkaar; dat men het daar terecht vindt dat Hammerstein uit de maatschap werd gezet verbaast de meeste confrères niet echt: een chique en gerenommeerd kantoor als Boekel De Néree tolereert geen enkele smet op het onkreukbaar blazoen en of een arrestatie wel of niet terecht is speelt nauwelijks een rol.
De meeste betrokkenen bij de Femis-affaire halen in de loop der jaren, voor heel andere zaken, nog geregeld de voorpagina’s. Johan V., alias de Hakkelaar, wordt in het zogenaamde Octopus-proces veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijfenhalf jaar, in 2004 krijgt hij nog eens twee jaar celstraf voor belastingontduiking. Ik heb zelf nooit persoonlijk contact gehad met Johan V., ik ken wel mensen die hem goed kennen.
Het zou erg naïef zijn te veronderstellen dat iemand van het kaliber Johan V. desgevraagd nu ineens zou toegeven dat hij een aanslag op Hammerstein heeft laten plegen, maar in criminele kringen wordt de kans dat hij er rechtstreeks iets mee te maken heeft, laag ingeschat. Een van de argumenten is dat in die tijd zeker in de hasjhandel nog niet van dit soort rigoureuze liquidaties werden uitgevoerd.
Rijstbaron Shyam G. komt ook in zwaar weer terecht. In augustus 2001 stranden 800 passagiers van Inter Tropical Aviation, de door Shyam G. opgerichte Surinaamse luchtvaartmaatschappij, in Paramaribo. President-commissaris G. moet eerst met geld over de brug komen voor het vliegtuig mag vertrekken. G. krijgt wat negatieve publiciteit over zich heen, maar veel Surinamers hebben toch ook waardering voor zijn initiatief: het monopolie van de KLM en de Surinaamse Luchtvaartmaatschappij (SLM) is de Surinamers een doorn in het oog, tickets naar Suriname zijn peperduur.
In januari 2005 komt Shyam G. om een heel andere reden in het nieuws. Al jarenlang doen er geruchten de ronde dat hij betrokken zou zijn bij drugshandel. Dat ligt nogal voor de hand: hij geldt als financier van de vroegere legerleider Dési Bouterse, hij is rijk en hij exporteert goederen van Zuid-Amerika naar Europa. Maar eind 2004 wordt er in Portugal in een schip waarmee rijst is getransporteerd, een lading cocaïne aangetroffen. De zoon van Shyam is bij het lossen van de rijst aanwezig.
Of de familie G. werkelijk iets met de cocaïnesmokkel te maken heeft, is nog niet duidelijk. De Amerikaanse narcoticabrigade DEA speelt in dit soort zaken doorgaans een tamelijk onfrisse rol. De DEA zit met name Dési Bouterse al decennialang op de hielen en loopt zich het vuur uit de sloffen om hem en mogelijke trawanten achter de tralies te krijgen. Met opmerkelijk weinig succes. Weliswaar veroordeelt het Haagse gerechtshof Bouterse in 1999, bij verstek, tot een gevangenisstraf van elf jaar wegens betrokkenheid bij de smokkel van 474 kilo cocaïne, maar het is algemeen bekend dat dit uitsluitend is gebeurd op basis van een totaal onbetrouwbare zogenaamde kroongetuige, de Belgische fantast Patrick van L. In mei 2005 geeft Van L. tegenover de Belgische justitie eindelijk toe dat hij de betrokkenheid van Bouterse bij de smokkel uit zijn duim heeft gezogen.
Heeft Johan V. ooit nog iets teruggezien van zijn 17,5 miljoen? In zekere zin wel, en dat heeft hij aan de volhardendheid van de Nederlandse fiscus te danken. De strijd om de 17,5 miljoen wordt pas in het voorjaar van 2005 afgerond. De curatoren die zijn aangesteld voor het faillissement van de Femis Bank hebben, onder leiding van mr. T.P.W.M. Kamphuisen uit Breda, een verwoede strijd geleverd met de Nederlandse belastingdienst, die volgens de curatoren volkomen ten onrechte aanspraak maakte op het geld, maar in maart 2004 door het Gerechtshof in Breda 2004 wel in het gelijk werd gesteld.
Mr. Kamphuisen, in juni 2005: ‘Wij hadden nog wel door willen gaan, wij zijn heel boos en ongelukkig met de manier waarop de belastingdienst heeft gehandeld, maar de crediteuren wilden nu een eind aan de slepende kwestie, de laatste betalingen worden binnenkort gedaan en dan is de zaak afgerond.’
Voor mr. Kamphuisen staat vast dat de 17,5 miljoen gulden onder druk is overgemaakt. ‘Er waren veel meer crediteuren, de Femis Bank betaalde mondjesmaat, als er dan ineens een bedrag van 17,5 miljoen wordt overgemaakt kun je wel de conclusie trekken dat daar bijzondere gesprekken aan voorafgegaan moeten zijn.’ De curatoren legden beslag op het geld, dat op een rekening bij de Zwitserse bank Cantrade stond.
Mr. Kamphuisen: ‘Op een ogenblik is Hammerstein gekomen, die heeft gezegd: “Het was eigenlijk geld van G. (Shyam G.,hjk).” Daar heeft hij een brief over geschreven en gezegd: “U moet er rekening mee houden dat ik namens G. een vordering zal indienen,” maar dat heeft hij nooit gedaan. Ik heb later van justitie gehoord dat G. in tweede instantie gezegd heeft dat hij niet langer aanspraak maakte op dat bedrag, maar ik heb als curator van Femis niet meer binnengekregen dan een aankondiging van Hammerstein dat er een vordering zou worden ingediend.’
Hammerstein zette de vordering namens G. niet door omdat G. er meteen al afstand van deed. Dat Johan V. geen aanspraak durfde maken op het geld, is invoelbaar: de belastingdienst had een vordering van 272 miljoen gulden op hem, over de jaren 1989 en 1991. Hij kon verwachten dat, zodra hij zich zou melden als de wettige eigenaar van het geld, er meteen beslag op zou worden gelegd.
Bizar is het vervolg van de affaire. De curatoren zien de bui van de belasting hangen en laten het geld op een rekening in Liechtenstein zetten. Daar is het ook niet veilig voor de Blauwe Bende: de fiscus legt er ook hier beslag op.
Mr. Kamphuisen: ‘Wij zijn daar erg boos over geweest, het was een opzetje van de belastingdienst met Liechtenstein. Toen het geld nog in Zwitserland stond, hield de fiscus bij hoog en bij laag vol dat het van Ron G. was, toen het in Liechtenstein op de bank stond en wij uiteindelijk gelijk kregen, beweerden ze ineens dat het drugsgeld van Johan V. was. Daar hadden ze een vordering op, niet op Ron G.’
Tot woede van de curatoren krijgt de fiscus in 2004 25 procent van de vordering op Johan V. toegewezen. Het bedrag wordt verrekend met de nog openstaande aanslagen op Johan V. Daar heeft hij zelf dus niks voor hoeven doen: de belastingdienst heeft gratis en voor niets de kastanjes voor hem uit het vuur gehaald. De Nederlandse belastingbetaler kan er vrede mee hebben: zo is een deel van het vermogen toch nog in de algemene middelen terechtgekomen.
Curator Kamphuisen denkt daar anders over. ‘Ik ben ook een belastingbetaler, en ik ben hier helemaal niet blij mee, het geld had naar de andere crediteuren uit het faillissement moeten gaan.’ Voor alle duidelijkheid: Johan V. noch zijn boekhouder Ron G. noch enige andere betrokkene bij die organisatie kwam in aanmerking voor dat geld: wie zich bij een faillissement niet als schuldeiser meldt, heeft niets te vorderen.
Recapitulerend: de belangrijkste reden om te denken dat de aanslag voor Hammerstein bedoeld was, is dat er in de verste verte geen ander motief is te vinden. Alle sporen en spoortjes naar Scholte lopen dood. Als het wel voor Hammerstein bedoeld was, is er een voor de hand liggend motief, ook al is dat niet glashelder. Er waren dreigementen, er speelde een proces, Hammerstein was op een ongelukkige manier in een merkwaardig crimineel steekspel verzeild geraakt en in die bewuste criminele kringen is zonder voorbehoud gezegd dat de aanslag op hem was gericht. Tijd voor een nader onderzoek naar die ‘kringen’.
Aldus dit hoofdstuk. Voor het bericht over de reportage in Story: zie hier