Quantcast
Channel: Reportage – Misdaadjournalist
Viewing all articles
Browse latest Browse all 166

Martin Erkamps in Panama

$
0
0

Erkamps-Pano-cover

(Hoofdstuk 4 uit ‘Cor’, gebaseerd op reportage Panorama 2010)

“Alles wat je nu ziet is van mij.” De fourwheeldrive met Martin Erkamps aan het stuur raast over het woeste terrein, behendig de doornstruiken ontwijkend: “Een lekke band kunnen we hier nu niet gebruiken.”

Ik wil graag een foto maken van het project met de oceaan op de achtergrond, maar de dalende zon heeft ons ingehaald, het wordt nu snel donker. Te donker voor een goede foto, maar mooi is het hier wel. Een licht glooiend landschap, aan de oostkust van Panama. Een prachtige streek, met veel koeien, en dichtbij is er ook nog genoeg te beleven, bijvoorbeeld in Las Tablas, het Benidorm van Panama, waar in de periode dat ik Erkamps spreek – februari 2010 – het carnaval op uitbarsten staat: dan wil iedereen die van dat feest houdt hier zijn.

Erkamps is verbaasd dat ik hem heb gevonden. “Niemand weet waar ik woon,” zegt hij. In Nederland en via internet was er inderdaad niemand te vinden die contact met hem kon leggen, er zat niet veel anders op dan min of meer op goed geluk naar Panama te gaan.

Het enige aanknopingspunt was zijn betrokkenheid bij het project M&M Garden View. In maart 2008 stond er in het Panamese dagblad La Prensa een groot artikel over de betrokkenheid van de oud-Heinekenontvoerder bij dit project. Hij was in opspraak: een paar Amerikanen klaagden hem aan omdat hij zijn verplichtingen niet na zou komen. Zijn criminele verleden bleef uiteraard niet onbesproken, het artikel leverde veel vertraging op voor het project en de schade was niet te overzien. Uiteindelijk weet ik Erkamps te traceren via het kadaster.

Ik heb hem één keer eerder gezien: op de begrafenis van Cor van Hout. Maar daar herken ik hem niet van. Heel veel tijd heeft hij niet: hij is nogal druk en ik heb nog geluk: als ik een dag later was gekomen, was hij helemaal niet thuis geweest.

Hij heeft weinig behoefte aan terugblikken, liever vertelt hij over zijn project in Panama. In het uitgestrekte gebied aan de oceaankust liggen hier en daar al wat fundamenten, hij verwacht “over enkele weken” van start te kunnen gaan. “Hier komt de jachthaven,” wijst hij, als we terugrijden. Bijna alle toekomstige bewoners krijgen uitzicht op de Atlantische oceaan: degenen die er wat verder vanaf zitten vanuit hoogbouw, anderen zitten direct aan de kust, met een privéstrand.

Op de terugweg vraag ik hoe hij aan zijn bijnaam komt. Cor van Hout was ‘Flipper’, Willem Holleeder ‘Neus’, Frans Meijer ‘Stekel’ en Jan Boellaard ‘de Poes’. Maar waarom heet hij ‘Remmetje’? In het boek van Peter de Vries vertelt Cor van Hout: “Ik noemde hem altijd Rem of Remmetje, omdat hij soms nog al eens naïef kon doen en daardoor de vaart uit bepaalde zaken haalde.” Volgens Erkamps zelf heeft het te maken met zijn voortvarende rijstijl: “Ik had vroeger een BMW 520, ik stond erom bekend dat ik nooit afremde, daar komt het vandaan.”

Een van de punten die in de latere berichten over Erkamps geregeld ter sprake komt is ‘de erfenis’ van Cor van Hout.

Hij wil er op dat moment niet te veel over kwijt, maar dat er in de familie wat onenigheid was (en is) over de verdeling van bepaalde zaken – zoals de rechten van het boek van Peter R. de Vries en onroerend goed – is geen geheim.

“Op de begrafenis was ik de ceremoniemeester, de anderen waren bezig met de erfenis.”

In het boek van Peter de Vries – en in de kranten – is de rol van Martin Erkamps bij de ontvoering niet erg prominent naar voren gekomen. Martin, geboren op 27 april 1963, was de jongste van de vijf ontvoerders. Cor van Hout heeft hem bewust uit de wind gehouden en liet hem niet meedoen met de daadwerkelijke kidnapping.

Wel met de voorbereidingen.

Martin was het die bij de fietstunnel bij het Amstelhotel kort van tevoren twee paaltjes had weggehaald en in het water gegooid, zodat op het moment suprême de auto met de ontvoerders – en de ontvoerden – er doorheen kon. Martin nam ook de verzorging van Freddy Heineken en Ab Doderer voor zijn rekening. In de bekende loods in het Westelijk Havengebied groeide er zelfs iets als een klein Stockholmsyndroompje tussen gegijzelden en hun verzorger. Freddy Heineken hield bij de politie nog een pleidooi voor zijn kidnapper: “Ik voel toch wel wat voor verzachtende omstandigheden voor hem.” En Ab Doderer beschreef hoe Martin bij hem bleef als het de chauffeur te veel werd. “Ik moet u zeggen, dat hij mij heeft laten uithuilen, terwijl hij bij mij bleef. Ik vond hem op dat moment zeker niet onmenselijk.”

De rechtbank veroordeelde hem tot negen jaar, voor medeplichtigheid aan ontvoering en het medeplegen van afpersing.

Martin: “Tijdens de voorbereidingen was ik nog minderjarig, ik kon formeel nooit meer dan acht jaar krijgen, maar de rechtbank vond dat het zo’n ‘volwassen delict’ was dat ze toch dat jaar erbij wilden.” In hoger beroep werd het acht jaar. Martin: “Maar eigenlijk heb ik de meeste straf gehad: de anderen konden een maximumstraf van zestien jaar krijgen, die hebben allemaal minder gekregen, ik heb de volle periode moeten uitdienen. Ik heb ook nooit verlof gehad, Cor wel. Die liep eerder buiten dan ik.”

Martin zat vijf jaar en vier maanden vast. Nooit tegelijk met een van de andere vier op dezelfde afdeling, wel zaten ze soms dichtbij elkaar. “Ik heb wel een keer naast Cor gezeten, ik heb hem af en toe kunnen spreken.”

Martin is op 27 april 1963 geboren in de Van Beuningenstraat. Laura, Ad, Cor, en Nancy woonden toen nog thuis. Laura was al vroeg het huis uit, Ad ging bij haar wonen, omdat vader veel problemen met hem had. Martin: “Had Ad weer wat geflikt, zat die ouwe hem met een bijl achterna.” Ad ging uit huis toen Martin een jaar of zeven was. “Toen was ik alleen met Cor en Nancy thuis.”

Wat herinnert hij zich uit die tijd? “Vader dronk een biertje en ik deed al jong hand- en spandiensten voor Cor. Ik moest bij de bakker snoepjes stelen. Vooral drop. Wel drie of vier keer in de week. Cor durfde dat zelf niet. Dat is jarenlang zo gegaan.”

Het leven op straat is een kwestie van slaan of geslagen worden. “Cor, Ad en ik hadden altijd ruzie met de familie Koole. Een grote familie uit dezelfde straat. Robbie Koole was de sterkste, hij pestte iedereen. Cor had Ad een duw gegeven waardoor Ad tegen Robbie Koole aan was gevallen. Toen moest Ad vechten met Robbie; Cor was niet zo’n vechter. Ad heeft toen van hem gewonnen en vanaf dat moment waren wij de sterkste familie.”

Nadat Cor was lastig gevallen door een pedofiel die foto’s van hem wilde maken, was hij gaan trainen bij Frans Meijer, samen met Willem Holleeder.

“Frans Meijer en Jan Boellaard hebben die pedo in de Jordaan de klere geslagen. Daar was Cor ook bij, het ging om hem.” Toen Martin dertien was ging hij meetrainen met Cor en Willem. Cor was toen al het huis uit, die woonde met Anneke van der Bijl aan de Hoofdweg. “Dat was zijn eerste echte verkering. Cor was schuw, hij had nooit meisjes. Ik had met mijn dertiende al volop vriendinnetjes, Cor niet. Mijn vader schold hem uit voor poot. Mijn vader was psychologisch gezien een dom persoon af en toe. Hij kon heel denigrerend doen. Het was wel een intelligente man, maar dat stomme gedoe met die drank had toch wel een grote invloed op en hem op de familie.”

Martin ging veel om met het kinderrijke gezin van de familie Meijer, maar hij kwam ook wel bij de Holleeders over de vloer.

In het boek ‘Holleeder. De jonge jaren’ beschrijft Auke Kok dat het daar thuis bepaald niet koek en ei was. “Dat klopt. Toen ik een jaar of zestien was ging ik veel om met Gerard, het broertje van Willem. Ik heb daar wel meegemaakt dat die vader de boel kort en klein sloeg. Wij zaten vaak in een klein kamertje backgammon te spelen, Dan schold hij ons uit voor poten en zo. Op een keer wilde hij de stereo naar beneden gooien, omdat de muziek naar zijn zin te hard stond. André Hazes. Als zijn vader zijn moeder sloeg deed ie niks, maar toen hij die stereo naar beneden wilde gooien stompte hij hem voor zijn kop. Willem was trouwens niet veel thuis, ik was meestal met Astrid en Gerard.”

Dat is niet prettig, getuige te zijn dat de vader van je vriendje de moeder in elkaar slaat. “Dat was het ook niet, maar het was niet ons pakkie-an. Als het echt uit de hand liep, gingen we weg. Ik vond die vader een laffe hond.” Aangifte doen was er niet bij. “Dan kon je wel aan de gang blijven.” Heeft Martin het boek over Holleeder eigenlijk wel gelezen? Daar moet toch veel herkenbaars in staan. “Nee, dat interesseert me niet.”

Op z’n vijftiende zette Martin een serieuze stap op het criminele pad met de overval op een geldloper.

Samen met zijn vriendje Peter D. pleegde hij overvallen bij warenhuizen overvallen. “De eerste overval samen met Peter was bij een homobar op het Rembrandtplein, waar we een homo met dikke gouden ketting hebben opgewacht. Ik moest hem versieren. Ik ging met hem mee naar huis; in de portiek sloegen we hem in elkaar, maar we kregen die ketting er niet af, hij ging bijna dood. Uiteindelijk hebben we de sluiting losgekregen.”

Voor die overval zijn ze nooit gepakt. Bij een volgende, op een warenhuis in de Kalverstraat, werden ze bijna gepakt. “We moesten rennen, We zijn allebei in het IJ gedoken. Koud! We zijn het IJ overgezwommen, bijna al het geld is weggedreven, er was nog 3200 gulden over. We waren bijna verzopen.”

Volgens Martin is Peter D. tegenwoordig officier van justitie, maar als dat zo is weet hij het goed te verbergen.

Er is niemand met die naam als officier van justitie te vinden. Martin verrichtte wat hand- en spandiensten voor grote broer Cor. Zo inde hij de huur bij panden van Cor en regelde hij ook huurders. “Ik was net zestien. Voor een pand in de Cliffordstraat had ik een huurder gevonden. Toen werd dat pandje gekraakt, er stonden ineens allemaal spullen. Komen er een gozer en een wijf naar binnen. Ik kon heel goed vechten, dus ik geef dat wijf een gooi en die gozer gooi ik van één hoog naar beneden. Krijgen we de krakersbeweging voor de deur. Paar honderd man. Ik ging naar buiten. Ik had een pistool: “Kom dan maar…” Spugen, met stenen gooien. Maar het eind van het verhaal was wel dat de krakers wilden praten en dat ze ons met rust lieten. Ze kregen in de gaten dat wij gekker waren dan zij.”

Hoe komt iemand op z’n zestiende aan een pistool?

Martin: “Dat had ik al toen ik veertien was. Ik oefende ermee op het terrein bij de Westergasfabriek, aan de Haarlemmerweg. Eigenlijk was dat pistool te groot voor mij, ik had een Colt 45. Een voordeel is dat we leven in een koud land, waar je warme jassen draagt. Dan valt een pistool niet op.”

Bij de geruchtmakende ontruiming van het pand aan de Leidsegracht in mei 1981, waar de latere Heinekenontvoerders zich voor het eerst in de kijker speelden, had Martin een veel groter rol dan hem tot nu toe is toegedicht.

Waarbij aangetekend moet worden dat vrijwel iedereen over Martin zegt dat hij nogal de neiging heeft zijn zich iets belangrijker voor te doen dan hij is. Volgens Willem Holleeder kun je het zelfs meteen zien: als hij een smakgebaar maakt met zijn lippen begint hij te liegen. Aan de andere kant is wel duidelijk dat Cor de rol van zijn ‘kleine broertje’ in het boek met opzet zo klein mogelijk heeft gemaakt.

Erkamps-Pano-intro

Hoe dan ook: volgens Martin was hij degene die de ontruiming eigenlijk had geregeld, via een jongen van de motorbende Nomads.

Die zouden het doen, maar die jongen was toevallig een goede kennis van enkele krakers dus dat ging niet door. Toen waren ze er met een eigen ploeg heen gegaan: Cor, Frans, Jan, Willem, Martin, Peter D., Thomas en Jantje van der Bijl. “Dat is één grote knokpartij geworden. We zouden de boel slopen. De voordeur eruit en zorgen dat er niemand meer kon wonen, we zouden de vloer eruit zagen. De boel was zwaar gebarricadeerd. Het was een beestenboel. Met kettingzagen en bijlen hebben we ons naar binnen gewerkt. Gewoon overdag. Rammen. Krakers eruit. Toen kwam de politie. Die hielp de krakers. Willem Holleeder kreeg handboeien, maar hij was beresterk, hij trok ze zo los. Ik was wel binnen geweest, ik heb alle wc-potten kapot geslagen, maar ik ben niet gepakt. Ik kon hard rennen.”

Met het pand is het niks meer geworden, het was totaal onleefbaar. “De krakers hadden andere woonruimte aangeboden gekregen van de gemeente. Dat weigerden ze. Ze mochtren er blijven wonen als ze huur betaalden, maar dat wilden ze ook niet.”

Pas veel later is bekend geworden dat de Heinekenontvoerders serieus werden verdacht van een groot aantal overvallen, vóór de ontvoering.

Daar zijn ze niet voor veroordeeld, dat maakt het voor betrokkenen lastig erover te praten, ook al is het allemaal allang verjaard. Martin wil wel vertellen dat hij in dat kader een speedboot moest spelen, bij het Amsterdamse bos. “Ik had hem los, maar toen startte hij niet. Frans Meijer heeft toen geholpen. Bleek dat de benzine op was. Wat ze er verder mee gedaan hebben, daar was ik niet bij, ik mocht niet meedoen. Ik mocht alleen helpen met de voorbereidingen: dingen pikken.”

Niet alle boten die ze hadden waren gestolen. Cor had een powerboat die nog gebruikt is in de televisieserie De Fabriek, met Rudi Falkenhagen. Die boot heette De Sigaar. Een echte zeeman was Martin niet. Zijn familie vertelt met smaak over zijn schipbreuk. “O. Ja. Dat was in het Noord-Hollandskanaal. Met mijn eigen bootje. Ik voer naar het IJ. Daar liggen oude steigers. Met hoog water zie je die niet, dan staan die palen onder water. Daar ben ik toen op gevaren. Dat bootje had ik van Cor gekregen.”

Jongere broers zijn er om in de maling te nemen.

“Ik ging altijd hardlopen. Zij ook wel, maar ik kon beter lopen. Toen hebben we een weddenschap gesloten, voor honderd gulden, waarbij ik twee kilometer meer moest lopen dan zij. Bleek dat ze me zeven kilometer verder lieten lopen, ik moest meer dan het dubbele. Toen heb ik een lift gekregen van iemand, heb gewacht tot zij voorbij kwamen en heb hen later ingehaald. Toen had ik gewonnen. Ik wilde die honderd gulden, maar dat wilden ze niet geven. Toen heb ik de jas van Willem gepakt. Begon hij te schreeuwen: ‘Geef me jas terug!’ Ik zei: ‘Je kan oprotten, ik heb gewonnen, eerst betalen.’ Ze zeiden dat ik vals had gespeeld, maar dat hadden ze zelf ook.”

Martin liep elke dag, Cor en Willem regelmatig. Cor liep vaak in het Amsterdamse bos. Maar hij kon niet tegen zijn verlies. Ik won altijd van hem.”

In maart 1983 werd Martin gepolst over de ontvoering, al mocht hij toen nog niet weten waar het precies om ging. “Frans zei: ‘Martin, ik moet met je praten.’ Hij zei: ‘Ik ga je vertellen dat je broer je straks wat gaat vertellen.’ Toen reden we naar Cor.

In het Heinekenboek schrijft Cor: “In maart 1983 vroeg ik hem op een avond eens bij me langs te komen. Om dat Boxie thuis was en ik niet wilde dat zij iets zou horen, ging ik met hem een eindje wandelen in het Rembrandtpark achter onze flat.”

Cor informeerde hoe het met Martin z’n werk ging en of hij misschien belangstelling voor wat karweitjes waarmee hij goed kon verdienen. Hij zou wat auto’s moeten stelen voor een paar mensen die met een grote zaak bezig waren. Cor schrijft dan ook dat hij Martin bij wijze van test een paar keer met Willem Holleeder liet meerijden naar Duitsland als die daar ‘boodschappen’ ging doen. Om te kijken of hij onderweg zou proberen Willem uit te horen, “maar nee, niets van dat alles. Hij was gewoon oké.”

Martin geeft een wat andere invulling aan die ritten naar Duitsland: hij is degene die al die spullen voor de ontvoering had geregeld. Martin: “Ik was meer boef dan hun. De speedboten stelen waar ze die overvallen mee pleegden. Ik heb Heineken afgelegd in Noordwijk. Ik heb de auto’s gestolen. Bekertjes ingegraven. De vluchtroute schoongehouden.”

Aanvankelijk was het de bedoeling Heineken bij zijn woonadres in Noordwijk te ontvoeren.

“Ik ging elke dag op mijn brommertje naar het Rijswijksebos in Noordwijk. Of Heineken langskwam. Als hij langs was, was het goed, maar soms kwam hij niet, stond ik daar de hele dag. Koud dat het was!”

Martin vertelt over de gang van zaken dat hij met zijn brommertje naar Noordwijk moest rijden en daar moest wachten tot de auto met Heineken voorbijkwam. “Ik moest er ’s morgens om zes uur al zijn. Eerst kwam de chauffeur aan, met een klein autootje. Soms kwamen ze meteen al met een andere auto naar buiten, maar het duurde ook wel eens drie uur. Die chauffeur – Doderer – bleef dan ook de hele tijd in de auto zitten wachten. Ik heb er ook wel eens een hele dag voor niks gezeten. Ik mocht echt niet weg tot ik de auto gezien had.” Thuis viel dat niet op. “Ik was met zeventien jaar al op mezelf gaan wonen, mijn vriendin interesseerde het niet. Zij mocht natuurlijk niet weten wat ik aan het doen was.”

In het Heinekenboek staat niks over het observeren door Martin in Noordwijk. Cor schrijft: “Iedere dag ging er dan ook een van ons vieren in een andere auto kijken en posten (…) Willem is zelfs een paar keer op een brommertje geweest.”

Niks over Martin en zijn brommer. Martin heeft daar wel een verklaring voor: “Cor heeft mij in het boek buiten schot gelaten. Ik heb alles gedaan, behalve de ontvoering zelf. Wie heeft de spullen in Duitsland gekocht? Chloroform in België? Ik. Afleggen in Noordwijk: Willem had dezelfde rol als ik, in het Rijswijksebos: noteren hoe laat hij langskwam. De eerste afpersbrief: heb ik afgeleverd bij de politie in Den Haag, in de Geleenstraat. Frans stond aan de overkant in de auto. De telefoongesprekken tijdens de ontvoering: deden Jan Boellaard en ik. Bij restaurant De Brug, bij Akersloot.”

Ook van dat laatste wordt in het boek geen melding gemaakt.

Het is Martin niet opgevallen. “Ik heb het even doorgebladerd. Ik vind het een sprookjesboek, ik heb het niet goed gelezen.”

Het stelen van de bij de ontvoering te gebruiken auto’s wordt wel uitvoerig vermeld. Dat ging een stuk moeilijker dan verwacht. “Mijn vader had me geleerd hoe ik de draadjes van het contactslot moest verbinden en het stuurslot stuktrekken. Maar het starten lukte niet altijd of niet meteen. Op een keer kwamen er allemaal mensen aanrennen. De auto startte net op tijd, maar de weg was afgesloten. Ik ben weggerend, die mensen kwamen achter me aan, maar ik kon echt hard rennen. Ik ben de bosjes ingedoken, heb mijn spijkerbroek uitgetrokken en ben die mensen gewoon rustig wandelend tegemoet gelopen.”

Martin kwam toen met het idee auto’s te stelen bij zwembaden: kijken wie er naar binnen gaat en dan die kleren met de sleutels afpakken. Martin liet zijn oude trainingsbroek achter. “Zo’n man belt naar huis: kleren kwijt, er hangt alleen nog een oude trainingsbroek. Zijn vrouw komt de reservesleutel brengen, gaat weer naar huis. De man komt buiten: geen auto.” De auto werd na gebruik ergens achtergelaten of in brand gestoken. De auto’s werden vooral in andere steden gestolen: Leiden, Rotterdam, Den Haag. “Ik heb er ook eentje gestolen van de plantsoenendienst. Die mensen waren aan het werk, de sleutels zaten in de auto. Ik stap in, rij weg en zwaai ze gedag.”

In die tijd wist Martin nog niet dat het de bedoeling was iemand te ontvoeren.

Dat kwam toen de cellen in de loods aan de Heining bijna klaar waren. “Ze hadden me opgesloten om te kijken of ik eruit kon komen. ‘Dat is voor de honden,’ zeiden ze, maar ik zei: ‘Rot op man, daar maak je niet dat soort hokken voor.’ Toen konden ze er niet meer onderuit natuurlijk. Ik kon er trouwens niet uitkomen, ik had de halve cel gesloopt, maar het lukte niet. Het was solide. Ik heb er een uurtje of tien opgesloten gezeten. Die honden! Niet aan de ketting, gewoon het hok en ‘en probeer er maar uit te komen.’ Ik mocht alles doen. Ik heb lopen schoppen. Ik trok alle hardboard van de muren af. Ze moesten alles weer opknappen. Ook het schuim.” Dit speelde zich ruim een half jaar voor de ontvoering af. Het beoogde doelwit werd hem duidelijk toen hij naar Noordwijk werd gestuurd om Heineken af te leggen.

Het was heel lang de bedoeling Heineken en Doderer in Noordwijk te ontvoeren.

“Daar hebben we drie keer klaar gestaan met alles erop en eraan. Ik met mijn brommertje. Dat ging drie keer fout. Nam hij een andere route, of was hij er niet.” Uiteindelijk werd besloten de twee bij het kantoor aan de Weesperzijde op te pikken. Martin zou de verkeerslichten moeten manipuleren, maar daar werd van afgezien omdat er op het moment suprême net een politiecontrole bezig was. Bij de definitieve ontvoering was Martin niet direct betrokken: hij was standby voor het geval de alternatieve vluchtroute – via Osdorp – zou worden genomen. Dat gebeurde niet. Hij arriveerde bij de Heining toen Heineken en Doderer al binnen zaten. Vervolgens kreeg hij wel een intensieve rol toebedeeld: het verzorgen van de gegijzelden. Eten brengen. “Ik had het emotioneel vooral zwaar met Doderer. Die huilde, was labiel. Een volwassen man, uithuilen op de schouder van een jongen van negentien. Heineken was heel anders. Dat was een hele sterke man.”

Van de andere ontvoerders heeft alleen Frans Meijer contact gehad met Heineken in Doderer tijdens hun verblijf in het cellencomplex en dan nog alleen tijdens het maken van de foto.

“Ik moest doen of ik totaal gestoord was en mocht absoluut geen woord Nederlands spreken. Ze dachten echt dat ik een buitenlander was. Ik sprak misvormd Duits tegen hen. Heineken ging mij leren hoe ik goedemorgen moest zeggen in het Nederlands.”

In het begin wist Heineken niet dat Doderer ook was opgesloten, dat ontdekte hij pas toen de celdeuren opengingen en ze met elkaar konden communiceren.

Martin: “Heineken riep: ‘Ab! Kerel! Wat doe jij hier? Jíj hebt toch geen geld?’ Ik had ze sinaasappels gegeven. Hij zegt: ‘Ja baas, maar als ze iemand doodmaken ben ik het’. Hij was kwaad en gooit die sinaasappels naar Heineken. Die zegt: ‘Ab! Wat doe je nou. Daar kan ik toch ook niks aan doen dat jij hier zit?’ Dat zijn dingen die de anderen nooit geweten hebben.”

Een van de dingen die de ontvoerders achteraf het meest kwalijk is genomen is dat ze hun slachtoffers onder nodeloos onmenselijke omstandigheden hebben opgesloten. Met name het gebruik van de kettingen. In het boek zegt Cor dat dit vooraf nogal een discussiepunt was geweest: hij was erop tegen, vooral omdat het later in de publieke opinie tegen hen gebruikt zou kunnen worden. Vooral Jan Boellaard was voorstander, Frans Meijer in iets mindere mate. Boellaard had zonder dat er overeenstemming over was de kettingen op eigen houtje aangebracht. Martin: “Ik was de enige die in de cellen kwam, ik heb die kettingen al vrij snel losgemaakt, zonder dat de anderen het wisten.”

Toen de ontvoering was afgelopen begon het gedoe om het losgeld.

Omdat de politie hen op de hielen zat hadden ze vijftien miljoen gulden uit de bossen bij Zeist gehaald en die verdeeld: elk drie miljoen. In het boek kon Cor uiteraard niet uit de doeken doen hoe dat in werkelijkheid is gegaan. Hij vertelt daar dat ze hun deel bij Frans Meijer hebben achtergelaten, dat ze een half miljoen bij zich hebben gestoken en daarmee naar Frankrijk zijn gegaan. Vanuit hun onderduikadres waren ze in december naar Nederland gereisd om het geld op te halen, maar dat ging niet door: ze waren al in Nederland toen in de krant stond dat Frans Meijer spijt had, zichzelf had aangegeven en het losgeld op het strand had verbrand. De suggestie was duidelijk: Cor en Willem hadden niks meer.

Achteraf is duidelijk geworden dat Cor en Willem hun aandeel vermoedelijk ergens in de bossen bij Parijs hadden verstopt, waar het later door Thomas van der Bijl en een ander familielid is opgehaald. Dit geld zou via Rob Grifhorst zijn belegd in voornamelijk prostitutiepanden en gokhallen. In september 2013 sleept de strijd om het losgeld zich nog steeds voort: Ad van Hout wordt als getuige gehoord over ‘het testament’ van Cor. Dat gaat met name over investeringen in prostitutiepanden op de Achterdam in Alkmaar.

Het geld in de tonnen bij Zeist werd ontdekt door wandelaars.

Tijdens het ingraven of bij het ophalen van de vijftien miljoen waren de ontvoerders wat slordig geweest en er slingerden wat bankbiljetten rond. Toen werden de tonnen al snel ontdekt. Jan Boellaard en Martin Erkamps waren hun drie miljoen meteen al kwijt. Bij de aanhouding van Cor en Willem was nog wat in beslag genomen, uiteindelijk bleef er acht miljoen definitief weg. Wat er met de drie miljoen van Frans Meijer is gebeurd is nog steeds niet bekend. Toen hij was ondergedoken in Paraguay werd er geregeld geld naar hem toe gebracht. Dat werd geregeld door Cor, maar of dit geld van Frans zelf was dat hij nog in Nederland verborgen had, of dat het geld van Cor zelf was, is niet bekend. Het lijkt er in elk geval niet op dat Frans miljoenen tot zijn beschikking heeft gehad. Of hij heeft zijn deel inderdaad verbrand of hij is het op een andere manier kwijtgeraakt.

Over de manier waarop Marin zijn drie miljoen kwijtraakte aan de politie schrijft Cor dat hij vanuit een wegrestaurant in Frankrijk om drie uur ’s nachts met hem belde om te vragen hoe het allemaal was gegaan.

“Ik had hem voorgesteld zijn vader, mijn stiefvader dus, in vertrouwen te nemen, zodat deze hem bij alles een beetje kon helpen. Direct na ons vertrek had hij zijn vader opgebeld en hem gevraagd of hij langs wilde komen (…) Ik raadde Remmetje tot slot nogmaals aan zijn geld goed te verstoppen. Het beste is begraven Rem, in goed veel plastic, dan kan er weinig mee gebeuren.”

Martin: “Die klootzak. Hij heeft mij verraden. Hij wilde controleren of ik het geld daar wel neer had gelegd. Ik had tegen pa niets over de telefoon gezegd. Ik heb Pa gevraagd of hij naar mij toe wilde komen. Ik heb gezegd: ‘Pa, ik moet je wat vertellen. Ik heb Heineken ontvoerd.’ Hij liep naar de badkamer om over te geven. Hij zei: ‘Ik heb het echt verkeerd gedaan: mijn zoon is slechter geworden dan mij.’ Ik zei: ‘Maak je niet druk, op mijn vijftiende was ik al slecht.’ Toen heb ik dat geld bij hem onder de badkamer neergelegd. Weggestopt. En toen ging Cor mij bellen. ‘Licht pa in en ga dat geld verstoppen. Onder de grond.’ Gewoon over de telefoon vertellen. Dat geld zat onder een geheim luik, daar kon je niet maar zo onder komen.”

Daarmee was Martin ‘zijn’ geld kwijt.

“Daar heb ik hem later natuurlijk wel op aangesproken. Ik heb het gewoon tegen gezegd: ‘Je bent een klootzak.’ Toen ging hij zich verontschuldigen en hebben we afgesproken dat ik nog een deel van hem zou krijgen. Ik heb een paar duizend gehad en hij kocht een sportschool voor mij, aan de Kostverlorenkade, zodat ik wat omhanden had als ik vrij kwam.”

Cor was veroordeeld tot elf jaar, Martin tot acht. “Hij moest nog wel even toen ik eruit was, maar hij had al verlof. Ik heb nooit verlof gehad, hij wel. Dat begreep ik niet. Hij kreeg speciaal verlof; hij mocht naar het ziekenhuis en van alles.”

Zus Nancy herinnert zich dat ook. “Gingen ze zielig doen. Moeder moest net doen of ze ziek was. Willems vader deed dat ook. Dat hij niet naar de gevangenis kon komen omdat hij niet kon lopen. Onder begeleiding mochten de jongens dan naar buiten.” Martin: “Ik was de jongste. Het was ook mijn moeder, maar ik kreeg nooit verlof.”

Na de detentie trokken Cor en Willem eerst nog gezamenlijk op; na verloop van tijd gingen ze hun eigen weg en waren ze ernstig gebrouilleerd.

Martin: “Willem is een heel goeie vriend van Cor geweest, maar ik heb hem nooit gemogen.” Het is niet helemaal te traceren waar die aversie tegen de Holleeders in het algemeen en Willem in het bijzonder op gebaseerd is. In het Van-Houtkamp wordt Willem gezien als een van de personen achter de moordaanslagen op Cor. De een ziet Willem als hoofdverantwoordelijke, de ander als iemand die zich in elk geval in het kamp van de vijand bevond en die zijn best had moeten doen de moord op zijn vroegere vriend en zwager te voorkomen.

Er is veel geschreven over de drie aanslagen op Cor (Deurloostraat, maart 1996; Amstelveen Westwijk, december 2000; Amstelveen Dorpsstraat, januari 2003) en de positie van Willem Holleeder.

Dat de vriendschap tussen Cor en Willem over was, is algemeen bekend. Martin: “Cor heeft Willem niet aardig behandeld. Ook toen ze nog wel vrienden waren. In een later stadium was Willem net als ik de voetveeg van Cor. Toen ik veertien was keek ik heel erg tegen Cor op. Hij was mijn grote broer. Als hij zei dat ik moest springen, dan sprong ik. Zonder te vragen waarom. In de vriendschap met Willem speelde Cor de dominante rol. Cor eiste alle aandacht en alle credits op. Ook als iemand anders iets had bedacht, en uitgevoerd, Cor nam de eer. Een voorbeeld. Cor stuurt Willem naar de slager, voor beleg. Hij moet het halen bij de joodse slager in Amsterdam-Zuid. Willem maakte het zich gemakkelijk, ging naar andere slager. Ook een goeie. Hij komt met dat beleg aan, Cor ziet dat het van een andere slager is en hij gooit het beleg zo op straat. Cor was soms ook een nare man, hij kleineerde Willem. Willem heeft dat heel lang geaccepteerd, zoals iedereen, maar ik begrijp wel dat hij het op den duur niet meer pikte.”

Na zijn vrijlating vermaakte Martin zich enige tijd met de sportschool aan de Kostverlorenkade.“Ik heb van jongsafaan veel aan vechtsporten gedaan. Tai-chi, kickboksen. Dat was in elk geval iets legaals.”

Minder legaal was een ander akkefietje: in 1996 werd Erkamps in Andalusië gearresteerd toen hij werd aangetroffen in een konvooi van drie terreinwagens, waarin zich driehonderd kilogram hasj bevond. Hij werd tot 39 maanden cel veroordeeld.

Erkamps: “Ik ben in de val gelokt, het was een opzetje om mij bij Cor uit de buurt te krijgen. Het was twee weken voor de eerste aanslag op Cor, in de Deurloostraat, op 27 maart 1996. Ik was altijd bij Cor, ze wisten dat het lastiger was als ik bij hem was. Ik had met dat transport niets te maken, ik heb alleen iemand een lift gegeven.”

Nadat hij was opgepakt weigerde Cor de borgsom van 50.000 gulden voor Martin te betalen.

Martin: “Ik hoorde dat hij tegen anderen over mij had gezegd: ‘Maar goed ook dat hij vastzit, hij had een lesje nodig.’ Cor kwam bij mij op bezoek in Spanje. Huilen, ‘het spijt me zo’ maar ze konden het niet meer terugdraaien. Het was Cor zijn schuld dat ik werd gepakt, hij had mij de hele tijd zitten bellen terwijl hij werd afgeluisterd voor dat City Peak. Er waren veel mensen kwaad op Cor. Ik ook. Vooral toen ik het dossier las, in de gevangenis. De gesprekken van mijn vrouw en Cor, waaruit bleek dat Cor haar liet stikken. Cor gaf tonnen uit in Zuid-Frankrijk, zij kreeg niks. Ik had samen met Cor geïnvesteerd, ik had drie vrachtwagens voor hem gekocht, voor ruim 375.000 gulden. Hij zei: ‘Jij hebt ze toch? Dan hoef ik ze niet te kopen, we doen toch samen?’” De enige tegemoetkoming was dat de vrouw van Martin het huis van Cor in Benalmádena mocht gebruiken als ze op bezoek ging in de Spaanse gevangenis. Martin: “Ik heb later 200.000 teruggepakt met dat huis in Vijfhuizen. Daar was hij kwaad over.”

Dat had te maken met een uitvloeisel van het City Peak-onderzoek waarin Cor van Hout en Willem Holleeder de hoofdverdachten waren.

De ‘criminele organisatie’ werd verdacht van grootschalige handel in drugs en witwaspraktijken. Het onderzoek was halverwege de jaren negentig begonnen, onder leiding van toenmalig officier van justitie Fred Teeven. Op 6 oktober 1997 vielen vierhonderd politiemensen in het kader van ‘City Peak’ binnen op honderd adressen. Er werden vijfendertig mensen gearresteerd.

Er volgde een megaproces en in mei 1998 werd Cor van Hout veroordeeld tot vierenhalf jaar gevangenisstraf. Holleeder ontsprong de dans. Eén van de gevolgen was de beslaglegging op onder meer de woning van Cor, aan de weg tussen Badhoevedorp en Vijfhuizen. Een mooi huis, met een tennisbaan. In de tijd dat Cor gevangen zat huurde Martin het van hem. Justitie had er beslag op gelegd. Dat was financieel geen grote strop voor Cor: er zat een flinke hypotheek op het pand. De bank wilde het graag verkopen, maar dat ging niet zo lang Martin er als huurder in woonde. Martin trof een gunstige regeling met de bank en ‘verdiende’ op deze manier een slordige 200.000 gulden. Cor vond dat hij daar recht op had, Martin vond van niet. “Bovendien kreeg ik nog geld van hem,” zegt Martin.

Pikant detail, letterlijk: net voor Martin het pand verliet is er een pornofilm opgenomen. Martin Kok, uitbater van escortbureau Vlinders, zocht een locatie voor een Amerikaanse producent. Voor een passende vergoeding mochten ze het huis in Vijfhuizen gebruiken. Daarna werd alles wat los en vast zat in en aan de woning eruit gesloopt, onder de bezielende leiding van Martin Kok. Later werd het huis verkocht aan Mario Doornik, de man die heel veel later in het nieuws zou komen als de chauffeur van de Monster-Truck.

Tussen Cor en Martin is het nadien eigenlijk nooit meer goed gekomen. Ze waren ook bij elkaar uit beeld verdwenen: Martin was in 2007 naar Panama verhuisd. “Vóór die ontvoering had ik een hele speciale band met hem. We waren broers. Na de ontvoering zei hij altijd: ‘Dit is mijn halfbroer.’ Ik vind dat Cor mij heeft gemaakt wie ik ben. Hij zei: ‘Jij hebt geen hart, je hebt een steen.’”

Op de begrafenis van Cor was Martin nadrukkelijk aanwezig. Op de vraag hoe hij dat ‘emotioneel gezien’ heeft ervaren zegt hij: “Ik was er betrekkelijk koel onder. Je weet dat zoiets kan gebeuren. Ik had persoonlijk meer moeite met de dood van Robert ter Haak, die toevallig die dag net bij Cor was en ook werd geraakt. Robert was aan het bemiddelen tussen Cor en mij, wij hadden behoorlijk ruzie. Cor was de machtigste, Cor was de baas, maar het ging niet goed met hem. Ik had vaak tegen hem gezegd dat hij niet gezond meer was in zijn hoofd, door die drank, dat ik er niet meer voor hem was als hij daarmee doorging. Daar was hij kwaad om. Robert zou meegaan naar Panama, hij zou dit project samen met mij opzetten. Eeuwig zonde dat dat niet is doorgegaan.”

Cover-Cor-bol

 

 


Viewing all articles
Browse latest Browse all 166