Op vrijdag 1 april wordt Martin Erkamps (‘Remmetje’), halfbroer van Cor van Hout, gehoord als getuige in het Passageproces. Er komen tal van nieuwe gezichtspunten naar voren met betrekking tot de rol van met name Willem Holleeder. Daar was het Martin ook om te doen: hij verklaarde op een gegeven moment dat hij alleen was gekomen om te verklaren tegen Holleeder.
Rechter (mr. Ruud Veldhuisen): U bent Erkamps hè?
Martin: Klopt als een bus
Rechter: Geboren 27 april 1963. U heeft geen woonplaats in Nederland?
Martin: Nee.
Rechter: Wat is uw beroep?
Martin: Ik doe nu in biobrandstof in Zuid-Amerika.
Rechter: U bent handelaar in afvalstoffen?
Martin: Klopt
Rechter: U bent als getuige opgeroepen in de zaken van Fred Ros, Peter La Serpe, Jesse Remmers, Sjaak Burger en Dino Soerel. Als u vragen beantwoordt, moet u dat naar waarheid doen…
Martin: Of anders niks zeggen
Rechter: Eerst even luisteren, anders raak ik van mijn à propos. Het gaat primair om wat u heeft gehoord, gezien of meegemaakt. Heel vaak lopen meningen en feiten door elkaar. U zei: ‘Of niet antwoorden.’ Als u denkt dat u zichzelf belast, kunt u een beroep doen op uw verschoningsrecht, dan beslissen wij of dat van toepassing is.
(Martin dacht dat hij was opgeroepen als ‘getuige tegen Holleeder’, dat was zijn motivatie om te verschijnen, hij wist niet dat dit niet zozeer over Holleeder zou gaan, maar over de verdachten in het Passageproces. Hij was opgeroepen door de advocaten van Dino Soerel en Jesse Remmers. Waarschijnlijk naar aanleiding van verklaringen die Martin vorig jaar was gaan afleggen, nadat de zussen van Holleeder met hun verhaal naar buiten waren gekomen)
Martin: Het gaat mij hierom. Ik heb niks tegen soldaten, ik heb niks tegen deze jongens hier, maar meneer Holleeder heb mij geen keus gelaten. Voor mij gaat het maar om één doel. Als ik misbruikt wordt voor een doel, als ik opsta en ik leg mijn leven in de waagschaal. Meneer Holleeder is geen gemakkelijke jongen. Hij is ook mijn ex-compagnon. Ik ben nooit van plan geweest een verklaring af te leggen, maar dat hij mijn neefjes en nichtjes loopt te bedreigen , met alle respect voor iedereen allemaal en u ook, maar ik voel me een beetje misbruikt.
(dit gaat over de verklaringen van de zussen dat Willem de kinderen van Sonja met de dood zou hebben bedreigd)
Rechter: U geeft een mening, in meningen zijn wij minder geïnteresseerd. Dat u ’t niet leuk vindt om hier te getuigen, begrijpen we ook. U bent hier terecht gekomen op verzoek van de verdediging van Burger en Soerel. Daar zult u ’t mee moeten doen. Als er veiligheidsaspecten zijn, moet u dat aangeven, wij houden dat in de gaten, het Openbaar Ministerie ook.
Martin: Ik heb me verlaagd tot het riool, ik heb me nu verlaagd tot de osmose.
Rechter: Uw ongenoegen mag niet leiden tot halve waarheden.
Martin: Of ik vertel u de waarheid, of ik vertel u niks.
Rechter: Hoe heeft u zich voorbereid?
Martin: Niet.
Rechter: Mentaal misschien?
Martin: Nee. Ik ben iemand die een heel uitgesproken mening heeft, ik hoef me niet voor te bereiden.
Rechter: U heeft geen stukken gelezen?
Martin: Nee.
Rechter: Internet?
Martin: Nee.
Rechter: Met iemand gesproken?
Martin: Ja. Met mijn zus, die belde dat ik moest komen.
Rechter: Ziet u er tegenop hier te getuigen?
Martin: Dat is het meest bezwaarlijke, meest laaghartige, het meest afschuwelijke wat ik ooit in mijn leven heb gedaan. Daar ben ik mee opgegroeid: nooit getuigen tegen anderen. Dat is de school waar ook Willem uit komt, de school Cor van Hout. Het milieu waar ik uit ben gekomen verbiedt het en veroordeelt mensen die hier gaan zitten om te getuigen. Zo voel ik mij ook. Ik ga niemand slaan, de enige die ik sla daar ben ik voor gekomen, daar sta ik achter. Ik voel me als in een riool. Door tien jaar te wachten, kennis te dragen van eigenlijk het speculatieve gedeelte, dat je eigenlijk voor 99 procent zeker weet, tien jaar je mond houden. Op het moment dat hij dan te ver gaat, je eigenlijk een vijand gebruikt om hem te straffen. Eigenlijk is dat heel dubbelzinnig. Ik was blij met de dood van Mieremet, maar die gebruik ik nu om een Willem klap om de oren te geven.
(Na de moord op Thomas van der Bijl is Martin in Panama bezocht door de politie. Daar heeft hij kluisverklaringen afgelegd, maar omdat justitie niet aan zijn voorwaarden wilde voldoen zijn die niet gebruikt. Dit komt niet helemaal overeen met: nooit getuigen)
Rechter: U bent al een aantal keren verhoord. Daar zijn stukken van. Door de rechter-commissaris. In november vorig jaar. Heeft u daar naar waarheid verklaard?
Martin: (onverstaanbaar)
Rechter: Er zijn mensen die negatieve gevoelens hebben, dat ze dingen slechter gaan maken dan ze zijn.
Martin: Ik zal een hele kleine voorstelling geven van wie ik ben.
Rechter: Is dat nodig?
Martin: Ja. Ik weet dat er bepaalde mensen hier zijn die geslagen hebben naar mensen die ik niet wou hebben. Die ik eigenlijk zou moeten haten, maar ik haat ze niet. Omdat ik mijn gevoel geen rol mee laat spelen.
Rechter: Ik ga met u een aantal namen langs. Sjaak Burger.
Martin: Die ken ik van… Hij kwam wel eens langs, van mijn broer, denk ik.
Rechter: Cor van Hout?
Martin: Ja.
Rechter: Wanneer?
Martin: Dan praten we over dat ik 26, 27 was. Ik zou hem niet eens herkennen. Het was met Martin Kok. In de auto. Waren ze beetje raar bezig in de auto.
Rechter: Ziet u dat nog voor u? In wiens auto?
Martin: Ik denk in mijn BMW. Ik zat achter het stuur. Er was een conflictje met een pistool.
Rechter: Dat klinkt wel spannend.
Martin: Gewoon, jongens.
(Martin Kok is ook aanwezig, tijdens een schorsing zegt hij dat hij nog nooit samen met Martin en Sjaak in een auto heeft gezeten)
Rechter: Daarna? Eigenlijk geen contact?
Martin: Een keer in Badhoevedorp bij een benzinepomp; een keer in Noord, dat je mensen wel eens tegenkomt, ergens.
Rechter: Waar in Noord?
Martin: Bij de Bult, Mosveld, een café daar.
Rechter: In de volksmond heet dit het liquidatieproces. Heeft u Sjaak Burger daarmee wel eens in verband gebracht?
Martin: Sjaak is een wapenhandelaar, boem klaar, ken aan alles komen.
Rechter: Hoe weet u dat? Dorpsroddel?
Martin: Er werden weleens wapens gevonden, we hadden allemaal weleens een pistooltje nodig. Bij Bassie, Ad, bij mij.
(Bassie is Bas Vermeulen, die de laatste jaren altijd bij Cor was, samen met Arïen Kaale. Ad is Ad van Hout, broer van Cor)
Rechter: Een pistooltje, Sjaak Burger verzorgde dat? Ook voor Stanley. Heeft u dat ook gezien? Meegemaakt? Zelf weleens gekocht?
Martin: Ja.
Rechter: Dat weet u van anderen ook.
Martin: Ik weet dat hij in wapens handelde, ik heb weleens wapens met hem opgehaald. Ik kreeg ruzie met Cor, ik werd vogelvrij verklaard door Cor, twaalf, dertien jaar geleden. Dat was het einde voor hem.
Rechter: U heeft zelf weleens een wapen bij hem opgehaald.
Martin: Ja.
Rechter: Wat zegt de naam La Serpe?
Martin: Vieze Peter, Deurloostraat driehoog.
Rechter: Wanneer?
Martin: Deurloostraat, dat was de eerste aanslag op Cor (1996). Hij woonde twee portieken ernaast.
Rechter: Hoe weet u dat?
Martin: Omdat we onderzoek gingen doen waar alles vandaan kwam. Toen zijn we erop gestuit dat La Serpe twee panden verder woonde. Dat er camerabewaking was. Het meeste onderzoek hebben we zelf gedaan, dat hebben we voorgelegd aan justitie.
(In de periode na die aanslag loofde Cor een beloning uit voor tips over waar dit vandaan kwam. Ik kwam toen zelf nog in contact met een tipgever, die ik bij Cor heb geïntroduceerd. Dat Martin Erkamps bij het onderzoek een rol heeft gespeeld, hoorde ik nu voor het eerst. Later op de dag blijkt dat het feitelijk ook wat lastig is: Martin zat in die tijd in Spanje in de gevangenis. La Serpe kan er ook moeilijk mee te maken hebben: die zat van 1992 tot 1997 in de gevangenis)
Rechter: Kende u La Serpe al?
Martin: Ik heb hem een paar keer op de Wallen gezien.
Rechter: U kwam erachter dat hij iets met de Deurloostraat te maken had. Heeft u daarna nog contact gehad?
Martin: Niet dat ik weet of mij kan herinneren.
Rechter: Dat weet u heel zeker?
Martin: Ik kan het niet terughalen.
Rechter: La Serpe en de liquidatie: wat is de connectie?
Martin: Dat is een interessante vraag. Het zou onredelijk zijn… U vraagt mij om te speculeren. Hij hoorde bij een groep, de groep Stanley (Hillis).
Rechter: Hoe zag die groep eruit?
Martin: Stanley Hillis kwam eruit, met Sonja Barend, in die tijd, in 1989, hij kocht een huis op de Haarlemmerweg; Geurt Roos, ik , Stanley, Charlie da Silva, Schele Henk (Boom). Wij waren altijd bij elkaar, we bespraken de nodige zaken.
Rechter: Criminele zaken?
Martin: Ja. Dat wel. Het werd een vrij stabiele groep, tot mijn broer vrijkwam. Stanley verleende gunsten naar derden, ik moest kiezen of ik bij Stanley bleef. Ik ben naar mijn broer gegaan, Stanley is zijn eigen kant op gegaan. Er gebeurden toen wat nare dingen, met Bruinsma. Hij kwam bij Bruinsma te zitten, die werd geliquideerd, Stanley stond op nummer 1, Sjors en Sjimmie…
(Martin noemt John Mieremet en Sam Klepper Sjors en Sjimmie. Dat Martin zich bij broer Cor had aangesloten lag in de beleving van Cor iets anders, die had Martin juist overal zoveel mogelijk buiten gehouden en naar zijn zeggen één keer een transport laten doen, in Spanje, en dat ging meteen mis. Volgens Martin was het de schuld van Cor dat dat transport fout ging)
Rechter: Hij (Stanley) nam het terrein van Bruinsma over?
Martin: Voor zestig, zeventig procent heeft hij het imperium overgenomen.
Rechter: Hoe weet u dit?
Martin: Ik was zijn oude compagnon, wij waren vrienden. Stanley en ik waren vrienden. Hij is op mijn trouwerij geweest. Dat hij niet door één deur kon met anderen, is ander verhaal. Wij waren vrienden, hij ging naar zijn coffeeshops, ik ging met Cor mee.
Rechter: In uw eerdere verklaring heeft u het over een slinkse manier waarop hij bij Bruinsma was gekomen. Door Ferry Koch cadeau te geven aan Bruinsma. Doodschieten. Dat was een verjaarscadeau. Op 6 oktober (1989). Een raar cadeau.
Martin: Bruinsma had pijn in zijn hoofd van Ferry Koch. Stanley heeft hem het hoofd van zijn vijand gegeven.
(Tot nu toe werd aangenomen dat Bruinsma zelf opdrachtgever was voor de moord op Ferry Koch, die bekend stond als ripper en die mensen met wie Bruinsma zaken deed, ripte)
Rechter: Hoe weet u dit?
Martin: Dat weet ik.
Rechter: Als ik avondje achter internet ga zitten en een paar boeken ga lezen.. Kunt u precies aangeven hoe u dit weet?
Martin: Ik zat bij hem thuis, bij Stanley, we zaten boven, hij zegt: ‘Het cadeautje is afgeleverd.’ Ik zeg: ‘Hoe?’ Toen werd er naar Bruinsma gebeld: het cadeautjes is afgeleverd, alsjeblieft!
Rechter: Dat probeer ik steeds bij u te achterhalen. U heeft het prima uitgelegd. U heeft erbij gezeten dat er gebeld werd. Ga verder.
Martin: Stanley had zijn eigen groep gemaakt, hij ging invoer doen, had xtc-labs, hij vormde een eigen wereld. Een aantal mensen ging daarin mee, een hele groep.
Rechter: Sjors en Sjimmy.
Martin: Mieremet en Sammy. Die hoorden niet bij de groep, dat waren arrogante mannetjes, twee die zich niet door de eerste de beste iets laten vertellen, twee hele grote ego’s.
Rechter: Wie hoorden wel bij die groep?
Martin: Het was een hele grote groep. Kan ik niet zeggen. Dino was compagnon geworden.
Rechter: Wie nog meer?
Martin: Ik ken al die naampies niet. Als je een nieuwe groep maakt…
Rechter: Als u niemand weet, hoe weet u dan dat er een groep is?
Martin: Dino, in het begin. Vaag. Ik heb belang in coffeeshops, hij heeft een belang daarin.
Rechter: Dino hoorde wel bij de groep?
Martin: Het zou onzin zijn om dat te ontkennen.
Rechter: In welke tijd?
Martin: Ik ben twaalf jaar weggeweest, ik heb gezegd: aan het gevecht om de stoel en de erfenis doe ik niet mee, de groeten. Ik ben iedereen uit het oog verloren, ik ben niet meer geïnteresseerd. Ik wil niks horen, wil niet dat ze er met mij over praten.
Rechter: Dat was in 2004. Maar tót 2004. De groep Hillis. Dino. Wat heeft u voor zicht gehad op Dino in relatie tot Hillis?
Martin: Je weet iets.
Rechter: Hoe weet u dat?
Martin: Ik heb ze een paar keer gezien. Een keer samen gezien in IJmuiden, op een pleintje, vooraan, bij een benzinepomp.
Rechter: Kan het zijn dat u pas in 2007 naar het buitenland bent gegaan? De tweede keer?
Martin: Ik ben teruggekomen, na zes, zeven weken ben ik weer weggegaan.
Rechter: Vlak voor u naar Panama ging, in 2007, heeft u Dino nog gezien in IJmuiden. Met Stanley?
Martin: Nee, met Willem.
Rechter: Waar?
Martin: Bij een restaurantje in IJmuiden.
Rechter: U bent daar binnen geweest?
Martin: Nee, ik hoef niet overal naar binnen. Bij een restaurant. Buiten. Niet binnen.
Rechter: Nog gesproken?
Martin: Nee. Ik heb Willem een paar keer begroet, maar dat was meer een beetje treiteren.
Rechter: Zij weten niet dat u hen daar gezien heeft.
Martin: Nee.
Rechter: Er is geen twijfel dat u ze gezien heeft?
Martin: 99,9 procent zeker.
Rechter: Terug naar de groep Hillis. Van Dino weet u het.
Martin: Sommige mensen zijn apart, die ken je, Dino ken je overal van.
Rechter: In een van uw verklaringen heeft u het woord moordbrigade gebruikt. Herinnert u zich dat?
Martin: Ik heb gezegd hoe je dingen kon leiden. Dat komt uit New York vandaan. Van de Gambino’s. Die tic, daar had Willem ook een tic van, nou ja prima, het is een moordbrigade.
Rechter: Dat Hillis die had: waar maakt u dat uit op? Hoe wist u dat?
Martin: Ik heb vanaf dag één gezegd dat Stanley erachter zat. Dat heb ik ook tegen Astrid gezegd. Er zijn maar weinig mensen in staat daadwerkelijk dat te doen, daar te staan, om zakelijke redenen. Nu met de Mocro’s is er iets meer die mentaliteit, toen nog niet. Wie had belang, waarom? Wat is het belang van iemand wegnemen? Stanley zag het belang altijd heel duidelijk. Als ik dit doe, dan krijg ik dat. Stanley was een strateeg.
Rechter: Koppelt u Stanley Hillis aan meer moorden?
Martin: Ferry Koch: 100 procent. Ik kan het niet koppelen met feiten.
Rechter: Kunt u wel aangeven waar u dat op baseert? Neem even de rust en vergewis u ervan: waar weet ik dat van. Daar zijn we in geïnteresseerd. Aan welke moorden koppelt u Stanley Hillis? Die op Koch: koppelt u aan een telefoongesprek.
Martin: Dat is een moeilijke vraag. Als je moet koppelen wie wat heeft gezegd, over een tijdsbestek van 27 jaar.
Rechter: Cor? Linkt u die?
Martin: Ja. Omdat Willem daar een uitvlucht had gezocht. Intrigantje. Het spel van intriges is het meest distrueuze (wellicht bedoelt hij desastreuze) spel. Willem is geen uitvoerend orgaan, Willem is iemand die… Als hij een kwestie niet rond krijgt, begint hij zijn manipulatieve gedrag van intrigantje spelen, door een ander de trekker te laten overhalen. Dat is het mooiste spel wat er is. Het eerste spel was tussen Mieremet en mijn broer. Die hele oorlog was gebaseerd op nul, dat is een vuil hondenspel geweest. Holleeder was heel erg ontevreden over mijn broer. Ik ook, ik begrijp hem. Ik kreeg niet de erkenning waarvan ik vond dat ik die verdiende. Willem ook niet. Cor was een goeie baas, maar ook een slechte baas. Willem wilde niet meer dienen onder Cor, net als ik. Willem wilde zich losmaken, maar wilde wel financiële vergoeding, waar hij recht op had. Toen heeft hij een spel in elkaar gezet met Sjors en Sjimmie. Een boete uitgedeeld door Sjors en Sjimmie, die zogenaamd werd betaald door Willem, die moest het weer stelen van zijn broer. het was een spel van conflicten. De intrigant loopt meestal weg. Hij kon elke keer weglopen, maar dat ging niet meer. Op een gegeven moment had hij een status, hij wilde de knuffelcrimineel zijn, daar kies je voor.
(Cor en Willem waren in aanvaring gekomen met het kamp Klepper-Mieremet, dat Cor en Willem een boete van een miljoen gulden oplegde. Cor zag dat als afpersing en weigerde, Willem koos eieren voor hun geld en betaalde. Met geld dat zowel van Cor als van hem was. Cor was daar woedend over. Dat leidde tot een breuk met Willem. Waarna Willem zich bij het vijandelijke kamp aansloot. De variant zoals Martin dit hier vertelt is niet eerder genoemd. Verderop noemt Martin een boete van 1 miljoen in verband met een hasjtransport, dat aanleiding zou zijn geweest voor de aanslag op Cor)
Rechter: Het verband tussen Willem Holleeder en Stanley Hillis.
Martin: Die hebben elkaar in eerste instantie nooit gemogen. Willem had bescherming nodig. Hij sloot zich aan bij motorbendes, het maakte hem niet uit waar hij zich kon indekken. De grootste drijfkracht was Stanley, terwijl die in eerste instantie een bloedhekel had aan Willem.
Rechter: Heeft Willem zich ingekocht bij Stanley?
Martin: Natuurlijk. Dat is iets geheims tussen hun. In die wereld gaat dit zo.
Rechter: Hoe weet u dat?
Martin: Iedereen betaalt een soort belasting toch? Als je iets wil doen, ik erken jou als baas, dan moet ik een bijdrage afstaan.
Rechter: Waar leidt u uit af dat Willem Holleeder betaald heeft aan Stanley Hillis?
Martin: Dat weet ik niet, dat kan ik alleen afleiden uit gunsten die verleend zijn.
Rechter: Hillis en Holleeder. Inkopen. U zegt: dat was heel gebruikelijk. Hillis en Soerel?
Martin: Hun waren toch vroeger bij elkaar? Net zoals ik met Stanley vroeger was, heel normaal.
Rechter: U heeft gezegd dat Dino de knecht was. Waar baseert u dat op?
Martin: Dominantie. Bij Stanley was het diplomatieke dominantie. Op een hele zachte lieve manier kon hij je iets opleggen zonder dat je doorhad dat je eigenlijk onder druk stond. Stanley besliste als een echte man. Zoals een rechter daar zit, de feiten zijn de feiten, alleen de laatste jaren kan ik niet zoveel invullen.
Rechter: Heeft u een voorbeeld van waarom hij een echte man was?
Martin: Je bent zelf je pandje aan het schilderen. Iemand die bij je komt, vraagt: ‘Kun je mijn pandje ook doen?’ Dan zegt hij: ‘Dit is eigenlijk mijn pand, maar ik wil je wel helpen.’ Groot kunnen zijn, maar ook klein kunnen zijn. Dat is typerend voor een echte man. Hij kon ook zeggen: ‘Ik ben fout geweest.’ Een voorbeeld: een deal met 300 kilo hasj, maar mijn broer gebruikte Gijsje van Dam om de deal door te zetten. Stanley is de koper, ik moet de kilo’s hebben. Dan zegt Cor: ik moet 3200 betalen. Achter mijn rug om heeft hij het aan Stanley verkocht voor 31. Stanley roept mij: ‘Weet je hier iets van?’ Stanley wist dat het mijn deal was. Geen haarlemmerdijkies, een echte man, hij stond voor wat-ie zei. Ik sta niet achter zijn daden, maar aan zijn mannelijkheid ontbrak het niet.
Rechter: Hillis en Soerel. Wat weet u daar nog meer van?
Martin: Niks. Nul.
Rechter: U heeft een keer gezegd over Thomas van der Bijl: ‘Thomas wou hun niet aanpakken. Hij moest zijn spelletje anders gaan spelen, via Dino. Dino was verplicht het op te lossen met Thomas, omdat Thomas praatte met Teeven.’ Wat heeft Dino daarmee te maken?
Martin: Je moet koppelen. Thomas koos ervoorom met Teeven te gaan praten wat heel onverstandig was, Teeven laat iedereen beven. De achterbankgesprekken met de beroemde Teeven, in de auto, daadwerkelijk gesprekken die hebben plaatsgevonden, ook op kantoor. Er is een akkefietje voorgevallen. Thomas krijgt de rechten van het boek. Die zouden eigenlijk voor ons blijven, als er een film gemaakt zou worden. Thomas werd onder druk gezet door Willem voor het boek en meer dingen. Zijn strandtent, te belachelijk voor woorden, Thomas was de meest trouwe persoon die we ooit bij ons hebben gehad, maar Thomas zag het niet meer zitten, ‘ik ga praten’. Toen heb ik al tegen hem gezegd: ‘Kijk uit, wat je aan Teeven vertelt, ligt de volgende dag buiten.’ Hij is toch doorgegaan, Thomas had een bord voor zijn kop. Dat moest opgelost worden. Er was eigenlijk geen andere optie dan hem dood te maken. Thomas wist teveel. Thomas kon bijna iedereen onderuit halen. Zowel Willem, als Dino, iedereen. Thomas was een lopend gevaar. Ik begreep zijn actie, maar ik was het er niet meer eens. Als iemand gaat praten met justitie, daar staat een paarduizend jaar straf voor, dan moet je naar de andere wereld.
Rechter: Het is een beetje naïef, misschien. Het klinkt logisch, maar heeft Thomas daar ook feitelijk iets van meegekregen?
Martin: Nee, ik heb hem alleen gewaarschuwd. Het is gewoon logisch. Dino was in de volksmond, de geruchtenwereld, de man van Willem. Dat Dino ook aan de beurt zou komen, was te verwachten, hij zou de kennis dragen van Willem.
Rechter: Is er veel naars over Dino te vertellen?
Martin: Thomas was een lopende encyclopedie uit de onderwereld, hij droeg kennis van zoveel dingen.
Rechter: Dino hoorde tot die onderwereld? Hoe weet u dat?
Martin: Hoe weet ik dat u rechter bent? Dat weet je. Twee vrienden komen bij elkaar over de vloer, ze worden weleens waargenomen, ze komen heel vaak bij elkaar en ze doen het alle twee niet slecht.
Rechter: Mensen komen soms ook bij elkaar omdat ze een gemeenschappelijke passie hebben. Voor Ajax, of voor vissen. Misschien is uw conclusie terecht, maar welke feitelijkheden zijn er?
Martin: Er zijn geen concrete bewijzen over. Je luistert, je ziet. Ik kan dat niet bewijzen.
Rechter: Thomas die aan het praten is en het probleem dat dat oplevert en dat Dino verplicht is dat op te lossen. Wat bedoelt u daarmee?
Martin: Misschien heb ik het verkeerd geformuleerd. Als ik als rechterhand zit, we praten over moorden en afpersing en al die onzin meer, zal ik deze man gaan verdedigen om een zakelijk belang in stand te houden. Dat kan ik in één keer verliezen doordat meneer Thomas gaat lullen. Dino, als compagnon, van Willem, zou automatisch verplicht zijn om zijn zakelijk belang veilig te stellen.
Rechter: ‘Holleeder heeft zich ingekocht bij Hillis. Compagnon van Holleeder was Soerel.’
Martin: Ik neem dat hun gewoon compagnons waren. Dat komt uit de geruchtenwereld voort.
Rechter: Wat is de laatste keer dat u Thomas gezien heeft?
Martin: Ik was teruggekomen, ik was aan het tanken, een vissie gaan eten in IJmuiden.
Rechter: Wanneer bent teruggekomen?
Martin: Wanneer ben ik weggegaan?
Rechter: U bent teruggekomen na de dood van Cor?
Martin: Ja, een paar jaar daarna.
Rechter: Leefde Thomas nog?
Martin: Ja.
Rechter: En Cees Houtman?
Martin: Dat weet ik niet.
Rechter: Hoe lang?
Martin: Ik ben een paar maanden gebleven, en weer weggegaan.
Rechter: 2007?
Martin: Ik ben geen tijdspersoon.
(Martin is in 2006 naar Panama geëmigreerd. Daar was hij in april 2006 toen Thomas van der Bijl werd vermoord)
Rechter: Kent u Fred Ros?
Martin: Van zien. Niet van hé Fred, hé Martin.
Rechter: U heeft hem niet gesproken.
Martin: Nee.
Rechter: In uw verklaring heeft u een mening gegeven. Die baseert u op de suggestie dat u dingen weet. Die Fred heeft een deal gesloten, dat heeft hij dom gedaan, daar heeft u kritiek op. U zegt: hij heeft heel veel waarheden verteld, hij heeft één ding verkeerd gedaan. Welke waarheden? En hoe weet u wat Fred heeft verteld?
Martin: Geen flauwe notie, ik kan het hele gesprek niet voor me halen.
Rechter: U zegt ook over Vieze Peter, dat het tussenboys zijn. Dat Fred niet alles op tafel heeft gelegd. ‘De enige stomme klootzak is Fred Ros, die niet alles op tafel heeft gelegd. Jesse Remmers zat achterop. Als Fred alles gezegd, hadden ze Willem en Dino makkelijk kunnen inladen.’
Martin: Als Fred gewoon gezegd had dat ie daar geweest was, op die parkeerplaats, dan kun je beter open boek geven. Als je andere mensen gaat beschuldigen terwijl je daar zelf aanwezig bent geweest, dat is gebrek aan eigen respect. Als je kans krijgt om je deal te sluiten, kun je beter alles op tafel leggen.
Rechter: Dat roept een paar vragen op. Als Fred alles had gezegd, had hij Willem Holleeder en allemaal kunnen inladen. Wat weet hij allemaal?
Martin: Dat is speculatie.
Rechter: U zegt: ‘Ik ken Fred Ros niet persoonlijk. En als tweede: ‘Als Fred zijn jas opengooit, kunnen ze Willem Holleeder en Dino Soerel inladen.’ Hoe weet u wat Fred te vertellen heeft?
Martin: Mijn oprechte excuses aan Ros dat ik dat gezegd heb, dit waren puur speculatieve overwegingen. Het spijt me.
Rechter: Misschien heeft u weleens iets gehoord.
Martin: Wat iedereen gehoord heeft. Dat hij spijtoptant werd en bepaalde jongens van zijn eigen groep erin ging leggen. Ik heb gezegd: als je dat gaat doen, dat is te zot voor woorden. Iedereen praat erover, iedereen heeft er een mening over, ik zit toch dichterbij een aantal mensen die een mening hebben, denk je dan.
Rechter: Kunt u Fred Ros koppelen aan Dino Soerel?
Martin: Nee.
Rechter: Aan Jesse?
Martin: Nee, nooit samen gezien. Ik persoonlijk heb ze nooit samen gezien.
Rechter: Iemand anders wel?
Martin: Ja, Cliff Smit, die heeft gezegd: ‘Ik heb Jesse en Fred herkend, daar bij de slagbomen, bij de parkeerplaats. Honderd procent.’
(Cliff is een zoon van Laura, oudste zus van Cor. Hij zegt dat hij kort voor de aanslag op Cor van Hout als klusjesman in Amstelveen was en daar Jesse Remmers en Fred Ros heeft gezien. Die verklaring zou nooit bij de politie terecht zijn gekomen, om wat voor reden dan ook. Uit een verslag van Bondtehond, van het Passageproces, zou je de conclusie kunnen trekken dat Cliff pas in 2014 met zijn verklaring is gekomen, na het uitkomen van mijn boek ‘Moordmakelaar’ en dat het niet erg serieus is genomen. Cliff is als getuige gehoord in het Passageproces. Bondtehond maakte daar een verslag van. Daaruit blijkt dat hij meent dat hij La Serpe heeft gezien. Hij zegt zelf ook: “Het is zo lang geleden, ik haal alles door mekaar heen.” Het verslag staat hier, helemaal aan het eind)
Rechter: Heeft u weleens een foto gezien van een motorfiets in Zandvoort?
Martin: Een foto van iemand op een motor, een foto van bovenaf.
Rechter: Waar? In een krant, op televisie?
Martin: Ik zag die foto, ik denk: krijg de kolere, dat is Jessie!
(Het gaat in de herinnering van Martin om twee foto’s: één die hij veel langer geleden heeft gezien, volgens hem gemaakt in Zandvoort, van de zijkant genomen, waar hij Jesse Remmers van herkende; en een tweede foto die algemeen bekend is: van de man die op een zomerse dag in Zaanstad bij een verkeerslicht wordt gefotografeerd van bovenaf. Dat is de rode motor die later is gebruikt bij de liquidatie van Cor in Amstelveen. Welke ‘eerste foto’ Martin bedoelt, is onduidelijk. Voor zover bekend is er geen foto in omloop waarvan iemand Jesse Remmers op een motor herkent. Er is wel een compositietekening gemaakt van iemand die gezien is ten tijde van de aanslag in Amstelveen, op de parkeerplaats in de buurt van het Chinees restaurant. Veel mensen menen Jesse Remmers hierin te herkennen. Mogelijk bedoelt Martin deze foto/tekening)
Rechter: Waar heeft u die eerste foto gezien?
Martin: In Alkmaar. Volgens mij was Peter de Vries toen bij me. Ik zat bij mijn zwembad, ik zag die foto. Bij mij huis.
Rechter: Zat Jesse achterop de motor of reed hij? In uitzendingen van Opsporing Verzocht is gezegd dat Cor is vermoord door iemand die achterop zat.
Martin: Daar zal ik mij niet in verdiepen.
Rechter: U heeft eerder verklaard dat Sjaak Burger achterop heeft gezeten en geschoten.
Martin: Dat is speculatief,
Rechter: Fred Ros zou gezien zijn door Cliff. Hij heeft iemand in een auto gezien en iemand op een motor.
Martin: Ik was in Alkmaar. Ik kan dat nooit van mijn godganse leven zeggen, hoe moet ik dat nou zeggen, dan zou ik het uit mijn duim moeten zuigen.
R2 (Rechter2): U zei het net wel.
Martin: Ik heb gezegd: als je vertelt, vertel dan alles. Ik zeg helemaal niet dat het de waarheid is. Wat Cliff heeft gezegd: ‘Ik heb het zo afgedaan: het zal wel, ik geloof je, maar het is niet belangrijk.’
Rechter: U heeft verklaard over Dino Soerel: ‘Ik wil niet over Dino praten, je weet niet wat je kunt verwachten.’ Dat is een onheilspellende zin. Voelt u zich belemmerd?
Martin: Ik voel me niet belemmerd, want ik kan niks vertellen over deze man. Ik heb ze samen gezien in IJmuiden, dat is alles.
Rechter: ‘Dino was de rechterhand van Hilis’
Martin: Dat is een algemeen feit wat op straat lag.
Rechter: Toen kwam Holleeder erbij. Dino wilde zijn zoals Hillis, alleen ging Dino meer met amateuristische jongens om.
Martin: Stanley was in de zestig, die heeft zijn roots verdiend over heel veel jaren, hij stond in aanzien hoger, iedereen in de criminele wereld keek naar hem op. Qua reputatie en organisatorisch. Wat Stanley regelde: daar kon je geen bewijs voor vinden, niks, nul.
Rechter: ‘Dino wilde zijn zoals Stanley.’ Waar baseer je dat op?
Martin: Uit het wereldje.
Rechter: Meer amateurs?
Martin: Dat Dino niet de capaciteiten van Stanley Hillis had. Qua denkwijze, filosofie, planning voor de toekomst. Stanley Hillis is altijd een doener geweest. Stanley Hillis had de weg van doen. Er zijn heel veel wegen van praten en ook wegen van doen. Daarom heb je de capaciteiten van een capo, daarom is er verschil tussen. Er is de hiërarchie van generaals en soldaten. Wie hoort bij de soldaten? Iemand die generaal wil worden. Dat is een logisch iets. Ik heb Dino lang verdacht van de moord op Thomas. Het is altijd mijn gevoel geweest dat Stanley het niet wilde uitvoeren, Thomas lag Stanley wel aan het hart. Het moest uit een andere hoek komen. Ik weet bijna voor 100 procent zeker dat de moord niet uit Stanley’s hoek komt.
Rechter: Waarom Dino Soerel en niet Holleeder?
Martin: U noemt de naam Soerel. Ik noem de naam Soerel omdat hij gekoppeld is met Holleeder. Als je mij vraagt: Thomas? 100 procent in mijn gevoel is Willem de opdrachtgever. Ik zal moeten dienen waar mijn inkomsten liggen, waar mijn sociedad ligt. U moet u verplaatsen tussen opdrachtgevers. De koning. Daaronder lopen majoors, kolonels, hele bergen. Heb je goeie soldaten, dan ben je spekkoper.
Rechter: Dino had meer amateuristische jongens.
Martin: Hij is toch nooit zover op die ladder gekomen?
Rechter: Wat weet u van die jongens van Dino?
Martin: Niks, nul.
Rechter: Denk eens goed na, wie zijn dat? Welke amateurs?
Martin: Geen idee.
Rechter: Denk eens heel goed na. We hebben alle tijd.
Martin: Meer buitenlandse jongens.
Rechter: Hoe weet u dat, heeft u ze gezien?
Martin: Nee, geruchten.
Rechter: Chinezen?
Martin: Mocro’s, Turken.
Rechter: Wanneer ben u terug gekomen uit Panama?
Martin: Drie jaar geleden.
Rechter: Wanneer heeft u die geruchten gehoord?
Martin: Een heel stuk daarvoor al.
Rechter: Turken en Marokkanen…
Martin: Ik zou het niet weten. Ik volg helemaal niets. Ik vind het verschrikkelijk, maar ik ben niet geïnteresseerd. Ik ben het puurste en puurste qua informatie, want ik ben niet beïnvloed, door niemand.
Rechter: U heeft gezegd: Stanley Hillis heeft Nederlandse jongens, Dino Marokkanen en Turken. Hoe weet u dat?
Martin: Geruchten.
Rechter: Dat heeft u bij de rechter-commissaris gezegd. Het zijn geruchten. Dat staat er ook bij. U heeft ook gezegd dat Willem Holleeder geen eigen geweldspoot had.
Martin: Die kon hij alleen vormen door een derde erbij te hebben. Hij zocht toevlucht naar alles, daar betaalde hij voor, alleen om bescherming. Daar is hij wel in geslaagd, het maakte hem op gegeven moment niet meer uit.
Rechter: U gezegd dat dat Holleeder gebruikmaakte van jongens van Stanley Hillis en Soerel tegen betaling.
Martin: Dat heeft mijn broer gezegd.
Rechter: Wanneer?
Martin: Voor zijn dood. Ik ben een jaar later weggegaan, ik had geen trek in een stoelendans voor niks.
Rechter: U heeft ook gezegd hoe u de organisatie zag. Stanley is het hoofd, Dino de eerste man. Hoe weet u dat?
Martin: Dat is iets wat de ronde doet. U vraagt vijf keer dezelfde vraag.
Rechter: Had Dino een eerste man?
Martin: Ik zou het niet weten. Dino is een weg ingeslagen met Willem, al sla je me dood, misschien is er één naar de maan, de andere naar Jupiter.
Rechter: Nou, u vertelt heel veel, meneer de getuige.
Rechter2: U zegt: ‘Ik volg eigenlijk niks.’ Kranten, internet?
Martin: Daar heb ik mij heel erg van gedistantieerd. Ik wil er eigenlijk zo weinig mogelijk over horen, het is zo’n verschrikkelijke grote grafkist, allemaal negativiteit, daar heb ik geen trek meer in. Geen puf meer voor.
R2: U heeft net vrij uitgebreid verteld over wat Fred Ros had verklaard? Hoe wist u dat?
Martin: Als iets ontploft, hoor je het. Dan komen mensen naar je toe. Als eerste mijn broer Ad. ‘Weet je wat er gebeurd is, met die Fred?’ Ik heb gezegd: ‘Dat interesseert me geen moer.’ Ik heb het zolang moeten wegdouwen, ik weet het al tien jaar voor 99,9 procent, dan kom ik er achter dat zijn bloedeigen zusters een deal sluiten. Ik wil de opdrachtgever hebben.
R2: Heeft u de laatste tijd wel stukken gelezen?
Martin: Nee, dat wil ik ook niet.
R2: Heeft u iets meegekregen over Willem de Glazenwasser?
(Fred Ros voerde in zijn verklaringen deze figuur op die betrokken zou zijn geweest bij de rode motor die gebruikt is bij de aanslag op Cor)
Martin: Ja. Van mijn eigen broer, zus.
Rechter: In uw verklaring van 13 maart 2015 zegt u: ‘Wie Stanley gebruikt voor het ontnemen van levens: Fred Ros.’
Martin: Dat herinner ik me niet eens.
Rechter: Kunt u verband leggen tussen Dino Soerel en Fred Ros?
Martin: Als je bepaalde dingen zo neerlegt, voor mij, dan is het Fred Ros.
Na een korte schorsing is Nico Meijering (N), advocaat van Sjaak Burger en Dino Soerel, aan de beurt.
N: U heeft geruime tijd in Panama gewoond. Hoeveel jaar?
Martin: Vanaf het eerste jaar na Cor zijn dood. Ik heb daar elf jaar gewoond.
N: Uw schepen hier verbrand?
Martin: Ja.
N: U bent af en toe terug?
Martin: Twee maandjes terug, dan weer weg. Zo was dat.
N: Ieder jaar?
Martin: De ene keer twee jaar, de andere keer vier jaar.
N: U heeft de media niet gevolgd. Anderzijds: u wilde ook zo min mogelijk weten.
Martin: Klopt. Ik heb bewust afstand genomen van mijn oudere broer en zus om niet continu onder deze indruk te staan.
(dat is broer Ad en zus Laura, met zus Nancy had hij nog wel contact)
N: U heeft toch wel een heleboel gehoord, meegekregen, u bent een spraakwaterval. Heeft u veel van horen zeggen, uit uw omgeving, hoe? Tegen wil en dank.
Martin: Ik blijf een aanspreekpunt voor mensen, terwijl ik dat niet wil zijn. Er is een golf van informatie waar je niet in geïnteresseerd bent. Ik wilde in de familie rust bewaren. Er is een oudere zus die dat niet kon, en een broer ook niet. Dit is speculatief. Dan kunnen we ook boek van meneer Grimm erbij pakken. Spraakwaterval: dat is speculatief. Met twee rechercheurs. Ik ben op één ding concreet. Dat is iets wat ik tegen Willem zeg: dat ik verklaar wat ik weet en wat ik tegen hem gezegd heb.
N: U zat wel ver weg. U bent vele malen aangesproken. Was er dagelijks contact met familie?
Martin: Als ik terugkwam, had ik contact met de familie. Ik feliciteer ze niet met hun verjaardagen. Het is de erfenis van één brok ellende. Mensen in de familie hebben wrok tegen de soldaten, tegen de opdrachtgever, tegen alles en iedereen.
N: Dat Fred Ros kroongetuige is geworden, hoe is dat tot u gekomen?
Martin: Dat stond zelfs in de krant aan de andere kant van de wereld.
N: Dat was in september 2014. Waar was u toen?
Martin: In Panama. Ik ben speciaal teruggekomen voor deze zitting.
N: Teruggekomen naar Nederland?
Martin: Om zakelijke dingen op te zetten.
Rechter: U verklaarde: ‘Sinds twee jaar ben ik terug in Nederland, ik ben van plan me bij mijn zus in te schrijven.’
Martin: Voor papieren en als contactadres. Ik maak het makkelijker om contact met mij te krijgen.
Rechter: Als u zegt: ‘Ik ben sinds twee jaar terug in Nederland,’ dan klopt dat niet?
Martin: Maar ik ga ook weer weg. Op het moment ben ik meer in Nederland dan dat ik daar ben.
N: U was in Panama toen u hoorde van Fred Ros?
Martin: 99 procent.
N: Heeft u er weleens over gesproken met mensen?
Martin: In grote lijnen. Met mijn oudste broer.
N: Maar u wilde het niet weten?
Martin: Je kunt er niet aan ontsnappen. Als je je broer twee jaar niet hebt gezien.
N: De verklaringen die zijn gepubliceerd?
Martin: Nee, niet gelezen.
N: Dat het in een boek is terechtgekomen?
Martin: Nee.
N: Internet?
Martin: Nee, totaal niet. Ik gebruik nog een telefoon van voor de oorlog. Mijn bedrijf kan mij bereiken. Ik heb alleen een mailadres.
N: En een tablet? Gaat u weleens op internet?
Martin: Nooit.
N: U kent ongelooflijk veel mensen. Je zou denken: dan is er wat extra belangstelling?
Martin: Heeft u weleens gehoord van moe zijn? Ik ben alles verloren. Mijn beste vriend, mijn broer, familie, kapitaal wat in bedrijf zat, als je afscheid neemt van je kapitaal en van je familie, dan ben je het zat.
N: Kende u Fred Ros persoonlijk?
Martin: Ik had wel van hem gehoord. Misschien onderweg een keer gezien.
N: Hoe?
Martin: Al zet je hem voor mijn neus, dan ken ik hem niet.
N: Ik heb gevraagd: ken je hem?
Martin: Ja. Wel gezien.
N: Waar?
Martin: In Zandvoort. Voor de moord op Robert.
N: En Cor.
Martin: Ja. Robert wordt zo vaak vergeten, hij was mijn bloedgabber.
N: U zegt: ‘Ik was met Robert, toen heb ik Ros gezien. Voor 99 procent zeker tegengekomen in Zandvoort.’
Rechter: Hoe weet je dat het Fred Ros was?
Martin: Omdat je voorgesteld wordt. Robert kende iedereen. Het kan ook in Haarlem geweest zijn.
Rechter: Hoe zeker weet u dat u aan Fred Ros bent voorgesteld?
Martin: Voor 99,9 procent, ik ben een keer voorgesteld.
Rechter: Is Fred Ros een klein mannetje?
Martin: Groter dan ik. Tenger, geen buikje, sluik haar, groot.
Rechter: Had Robert een connectie met hem?
Martin: Robert kende iedereen.
Rechter: Dat moment, wat is er toen besproken?
Martin: Niks.
Rechter: Auto’s, boten. Het wil weleens helpen als je niet meteen geluid maakt, maar eerst even nadenkt. Wat staat u bij? Denk goed na.
Martin: Gewoon iets heel sociaals. Geen zakelijk iets. Ik deed samen met Robert in bootjes, we klootten wat, dingen samen opgezet. Er kwamen allerlei soorten mensen, van Zwolsman, tot Moszkowicz, van Endstra, iedereen kwam erin voor.
N: Weet u door terug redeneren dat u hem heeft ontmoet, of was het op dat moment al duidelijk?
Martin: Hoe bedoelt u?
N: Soms is het dat je later doorkrijgt wie je gezien hebt.
Martin: Het is toch een selectief geheugen. De hele persoon is niet interessant voor mij. Misschien voor jullie. Wat blijft er aan geheugen liggen? Ik kom nu in een selectief geheugen dat gemanipuleerd wordt.
N: Ik laat het maar even liggen.
Martin: Ik heb hem mijn hele leven misschien drie of vier keer gezien. Bij het Strandpaviljoen, bij Thomas, heb ik hem ook wel een keer gezien.
N: Dat weet u vrij zeker.
Martin: Het was dezelfde persoon waar ik aan voorgesteld was.
N: Kunt u zich het moment herinneren waarop meneer Van der Bijl werd vermoord? Waar was u?
Martin: In Panama.
N: Dat moet een behoorlijke schok zijn geweest.
Martin: Het was een klap in mijn gezicht.
N: Heeft de politie contact met u gezocht?
Martin: Ze zijn naar mij toegekomen.
N: Heeft u een verklaring afgelegd?
Martin: Ik heb een voorstel gedaan. Ik heb wel wat verklaard, met restrictie. Jullie voldoen daaraan, anders blijft het een kluisverklaring. Zo is het gegaan, die heb ik laten vernietigen.
Rechter: Stond er iets anders in dan wat u nu verklaart?
Martin: Nul. Hetzelfde.
N: U heeft een verklaring afgelegd in Panama, die is op papier gekomen, die is vernietigd.
Martin: Heel goed.
N: Fred Ros. Wat kunt u uit eigen wetenschap over hem zeggen?
Martin: Hij lust graag paprika chips! (lacht uitbundig). Niks meneer, ik ken de man niet!
Rechter: Dat was een grapje?
Martin: Ja, dat was een grapje.
Rechter: Dat had ik meteen door.
Martin: Scherp!
N: Bij mij duurde het ietsje langer. Maar dat Fred Ros op de motor heeft gezeten, dat heeft u van horen zeggen?
Martin: Dat heb ik van neef Cliff gehoord.
N: Ook van anderen?
Martin: Nee.
N: Weet u hoe Fred Ros zijn brood verdiende?
Martin: Ik neem aan als makelaar. (lacht) In liquidaties. Maar ik weet het niet zeker!
Rechter: Waar baseert u dat op?
Martin: Geruchten. Dat heeft hij toch zelf gezegd?
N: U weet verder niet waar hij actief in was?
Martin: In auto’s.
N: Hoe weet u dat?
Martin: Dat heb ik van iemand gehoord. Luxe auto’s.
N: Heeft u daar iets over gelezen?
Martin: Nee.
N: Wanneer heeft u dat gehoord?
Martin: Geen idee.
(er volgt een moeilijk te volgen gedeelte over het verhuren van auto’s, waarbij Martin het blijkbaar heeft over hoe zoiets in het algemeen toegaat, terwijl Meijering het over Fred Ros wil hebben. Martin heeft het over ‘onze vriend in Bussum’ waarmee hij een bekend autobedrijf in Bussum lijkt te bedoelen dat veel dure auto’s verkocht en verhuurde aan criminelen).
Martin: Mooi hè? Ik betaal je de auto, ik verhuur je de auto.
N: In verband met wie?
Martin: Iedereen. Zwolsman.
N: Heeft dit met Ros te maken of haal ik dingen door elkaar. U heeft het over Bussum, George?
Martin: Hij komt ook bij Zwolsman.
N: Wie is hij?
Martin: Ros.
N: Hoe weet u dat?
Martin: Dat weet ik.
N: De politie snapt het ook niet, als u het in uw verklaringen hierover heeft. Ze vragen: ‘Wie bedoel je? Waar komen al die mooie auto’s vandaan?’ Dan zegt u: ‘Dat is toch Bussum, en Schiedam.’ Wie heeft met deze auto’s van doen?
Martin: Je hebt Zwolsman en die andere. Ik ben de naam kwijt. Je had twee van die garages.
N: In elk geval niet meneer Ros.
Martin: Niet daaro. Degene die de auto’s terugeist is in principe de persoon die alles regelt.
Rechter: U beschrijft een truc en wie het uitvoerde. Wie haalt die truc uit?
Martin: Van Dijk, Schippers, ze doen het allemaal.
Rechter: Fred Ros ook?
Martin: Hoe moet ik dat weten? Ik ken de man niet.
N: De politie heeft u soortgelijke vragen gesteld. Dan zegt de politie: u bedoelt Fred Ros. Dan zegt u ja. Mijn indruk is dat u er een en ander over gelezen heeft en dat u dat hier in uw verklaring zegt.
Martin: Misschien ben ik gevoed. Ik zit hier niet om over Fred Ros te verklaren, ik zit hier om tegen Willem te verklaren.
Rechter: Meneer de getuige, dit is een belangrijk dingetje. Eén woord: u zegt dat u verklaart tegen. U zit hier niet met een motief, als het goed is.
Martin: Ik begrijp heel goed wat u zegt, maar als u mij 500 keer dezelfde vraag stelt, maar dan op een andere wijze, dan neemt u mij in de maling. Daar ben ik niet van gediend. Dan is het een gebrek aan mijn intelligentie die u op tafel legt.
N: Heeft u weleens gehoord van iemand: ‘Ik heb Thomas van der Bijl doodgeschoten’?
Martin: Nee.
N: Heeft u weleens van iemand gehoord: ‘Ik heb opdracht voor de liquidatie van John Mieremet gegeven’?
Martin: Ja.
N: De politie vraagt of u rechtstreeks hebt gehoord: ‘Ik heb je broer doodgeschoten.’ Ik vraag het ook nog een keer: heeft u dat gehoord?
Martin: Nee.
N: Dan wordt er gevraagd: ‘Heeft u gehoord ‘Ik heb Thomas van der Bijl doodgeschoten’, dan zegt u ja.
Martin: Ja. Ik zal het uitleggen. In een emotie ben ik iemand tegengekomen op de brommer, die heel erg overspannen was. En dan ga je de persoon ook bekijken zoals ik ben, dat hij dan een uitlating doet (met stemverheffing, schreeuwend): ‘Je ken hetzelfde krijgen als wat Thomas heb gekregen!’. Moet ik dat dan aannemen dat iemand daarmee zegt, dat hij bekent dat hij een moord gepleegd heeft? Nee. Ik neem op dat ogenblik aan dat dat iemand uit een panieksituatie iets naar voren brengt. Als je uit gevoel een uitspraak doet, en daar wil je kracht achter zetten, ben je voor mij nog niet schuldig. Maar als je zegt: ‘Ik heb de opdracht gegeven tot’ dan ben je voor mij schuldig.
N: Wie was ook weer diegene op de brommer?
Martin: Brommer?
N: Ik dacht dat u dat zei.
Rechter: U zei dat er iemand op een brommer reed. Toen ging u een stem nadoen. Ik neem aan van de bestuurder die op de brommer reed. De vraag is of u weet wie dat dan was.
Martin: Ik weet niet van een brommer (moeilijk te verstaan, kan ook zijn: ik reed niet op een brommer. Discussie gaat over of hij een brommer heeft genoemd, hij ontkent dat, ‘ik zweer het’)
Rechter: Dat heeft u toch echt gezegd. Durf ik een weddenschap op af te sluiten. U zei: ik ben iemand tegengekomen op een brommer.
Martin: Dat was Willem! O! Ja, die kwam ik tegen. Die bedoel je!
N: Ik ga even terug naar de vraag: heeft u weleens van iemand gehoord ‘Ik heb Thomas van der Bijl doodgeschoten’?
Martin: Nooit.
N: In uw verklaring bij de politie zegt u namelijk: ja.
Martin: Meneer, ik ga het nog een keer herhalen. Meneer Holleeder heeft in een panieksituatie, dat hij liep te graaien, in zijn neus liep te peuteren, in zijn zak liep te voelen naar een wapen, tegen mij gezegd: ‘Ja, je ken hetzelfde krijgen als wat ik Thomas gegeven heb.’ Moet ik er dan van uitgaan: ik heb Thomas vermoord, ja of nee? Ik ga er dan nog niet eens van uit, het is wat ik zelf invul. Het is een speculatieve gedachte, daar beschuldig ik ook niemand van.
N: Hij zat toen ook aan zijn neus hè?
Martin: Ja.
N: Dat betekent iets?
Martin: Dat hij heel zenuwachtig is en loopt te liegen of in ieder geval heel zwaar onder druk staat.
N: ‘Ik heb de opdracht gegeven voor de liquidatie van John Mieremet.’ Heeft iemand dat tegen u gezegd?
Martin: Ja.
N: Wie?
Martin: (Fluisterend) Die moet hier zijn voor ik het tegen u zeg.
Meneer Holleeder heeft dit tegen mij gezegd. Ik heb gevraagd om hem hier te plaatsen zodat ik het in zijn gezicht kan zeggen. U ontlokt mij iets, dat vind ik heel erg naar, ik hoor dit in zijn gezicht te zeggen, niet tegen u.
Rechter: Dat moment komt nog wel een keer.
N: Hij heeft dus tegen u gezegd: ‘Ik heb Van der Bijl doodgeschoten’, op de manier zoals u dat net beschreef, toen zat hij zijn neus. Wanneer was dat van Mieremet?
Martin: Dat was twee dagen na de dood van Cor, in de Rembrandtstraat in Amstelveen, voor Kalelli (Kaleli?).
R2: (tegen Meijering): U moet de getuige wel goed parafraseren. Over het fragment over Holleeder en Van der Bijl. Hij zei: ‘Je kan hetzelfde krijgen als wat Van der Bijl heeft gekregen.’ De tweede keer zei u: ‘Als wat ik aan Van der Bijl heb gegeven.’
Rechter: U vult dat in, u duidt de woorden van de getuige.
(Dit is wat verwarrend, Rechter2 heeft het verkeerd gehoord, Rechter 1 gaat erin mee. Martin zei wel degelijk zelf: ‘Als wat ik Thomas heb gegeven’)
R2: Wat heeft u nou gehoord?
Martin: Er was van beide kanten een confrontatie aan de gang. Ik kom achter hem te rijden, ik toeter, de man wordt zenuwachtig. Het was bij het Okura hotel, ik dwing hem te stoppen. Hij springt van de motor af, zet zijn motor neer. ik stap uit de auto. Ik loop naar hem toe, de man begint in zijn zakken te graaien, helemaal dol eigenlijk. Zwaar overspannen. Ik ben natuurlijk ook gespannen. Ik heb hem in mijn gevoelswereld staan als de mogelijke opdrachtgever tot iemand in mijn familie. Die emotie probeer ik weg te schuiven. Hij begint te schreeuwen: ‘Je kan hetzelfde krijgen als wat ik Thomas heb gegeven.’ Dat is zo speculatief, al kun je een verwijzing maken, blijft toch nog van emotie die toen gold. Hij wist dat ik de hardere kant was van mijn broer, ik heb hem heel veel jaren gediend. Maar ook hem. Het is zo moeilijk om daadwerkelijk zout op elk woord te leggen.
R2: Wanneer was dat?
Martin: Tweeënhalf jaar geleden ongeveer, de eerste keer dat ik hem daarover…
Rechter: Meneer de raadsman, wij beschouwen dit onderwerp eigenlijk als afgerond, ik hoop u ook.
N: Meneer de getuige. U weet dat de gezusters Holleeder en Sandra den Hartog verklaringen hebben afgelegd? Van wie kreeg u dat mee?
Martin: Laat ik het zo zeggen. Ik ben hem eigenlijk een beetje gaan treiteren, ik wilde hem uit zijn tent lokken. Ik ben hem een paar keer op gaan zoeken. Gaan groeten als hij ergens liep, maar meer als provocatie tot een gesprek, maar hij koos ijzer voor zijn geld, hij wou dat niet. Op een gegeven moment kwam dat uit via het nieuws, een persbericht, eigenlijk schrok ik er zo van, dat ik de complices van Holleeder, die stonden eigenlijk naast hem, een gevoel van totaal verraad van de familie Holleeder naar mijn familie toe.
N: U was toen in Nederland?
Martin: Ja.
N: Heeft zich enigszins verdiept in wat die vrouwen hebben verklaard?
Martin: Ik ben er heel erg van geschrokken. Ik ben de persoon geweest die Astrid dit heeft verteld vanaf dag één. Zij heeft bij hoog en bij laag haar broer en Stanley lopen verdedigen, met alles wat erbij was en nu kwam zij als optante (bedoelt waarschijnlijk iets als spijtoptanten) aanzetten met dit.
Vervolg
Rechter: Ik heb uit de verklaringen afgeleid dat u geen warme gevoelens koestert voor de familie Holleeder en ook niet voor de zus, maar u moet dat wel los proberen te zien van het antwoord op de vragen.
Meijering: U bent geschrokken van die verklaringen. Heeft u zich erin verdiept?
Martin: Ja. Dat is de beweegreden geweest voor mij om te zeggen: nu is het welletjes geweest.
Meijering: Kunt u aangeven wat u heeft gehoord en waar?
Martin: Wat iedereen weet. Het was in de krant, radioprogramma, op tv met Peter de Vries.
Meijering: Heeft u meegekregen uit verklaringen wie Holleeder bedreigd heeft?
Martin: Een aantal. Endstra, en dat hij, wat Astrid gezegd heeft, dat ie van twee spijt heeft, van Cor en Thomas. Wat iedereen weet. Meest kwalijke: dat de bedreiging neergelegd werd naar kinderen van mijn broer.
Meijering: Bij de rechter-commissaris heeft u gezegd: dat heeft de knop doen omgaan, die bedreiging van de kinderen.
Martin: Dat was de laatste druppel.
Meijering: Dat was reden om te gaan verklaren?
Martin: Dat was de reden om mijn verklaring af te leggen over wat hij over Mieremet gezegd heeft.
Meijering: Heeft u via een andere weg over de bedreiging van de kinderen gehoord?
Martin: Via hun is het bij mijn zus gekomen, mijn zus heeft het verteld. Rond die tijd van de verklaringen.
Meijering: La Serpe. Vieze Peter. Cor leefde nog toen u die naam eerst hoorde?
Martin: Gaat al terug naar tijd van de Wallen, dat Casa Rosso nog in beheer was van de familie.
Rechter: Plaats dat eens in de tijd?
Martin: 1991, 1992?
Meijering: Die bijnaam. Hoe kwam die op, wie heeft die genoemd? Bent u wel eens aan hem voorgesteld?
Martin: Ik weet het echt niet.
Meijering: Heeft hem weleens gezien?
Martin: Jawel.
Meijering: Welk beeld komt er bij u op?
Martin: Iemand die zijn neus afveegt aan zijn broek (lacht)
Meijering: Waar of wanneer?
Martin: Nee, ik heb teveel mensen ontmoet.
Meijering: In relatie met de Wallentijd. U heeft met Cor over hem gesproken. Hoorde u eerst La Serpe, later zijn bijnaam?
Martin: Ik deed heel lang de beveiliging van mijn broer, dan moet je geïnformeerd zijn over bepaalde dingen. Bij de eerste aanslag moest uitgevonden worden waar dat vandaan kwam. We wisten het al, maar toch moest er meer bewijs op tafel komen. Hoe en waarom konden ze daar staan. Dus dat werd uitgezocht. Peter was aangesloten bij Sjors en Sjimmie. Die hadden het gemunt, door intriges van meneer Holleeder, op het leven van mijn broer. Hoe ga je dat uitzoeken? De een hoort bij die groep, de ander bij die groep.
Rechter: Dat Peter iets met die aanslag te maken had, was dat speculeren?
Martin: Ik kan zeggen dat het geen speculeren is, maar ik kan u niet zeggen waarom het geen speculeren is. Die persoon bestaat niet meer, die hebben ze ook al vermoord. Ik weet zijn naam niet. De persoon die melding maakte dat Mieremet en Peter erachter zaten, hoorde bij hun, en die heeft het gemeld aan mijn broer. Heel simpel: je gaat connecties maken. Je gaat uitzoeken waar het vandaan komt. Er was een akkefietje geweest over dat betalen van een miljoen. Het vermoeden ging automatisch uit naar mensen die daar ook kapas voor zijn. Wie zijn er aangesloten en hoe komen ze aan de informatie? Dan kom je automatisch uit op de Deurloostraat driehoog.
Rechter: Hoe kwam u tot die conclusie?
Martin: Omdat iemand uit de Mieremetgroep dat aan Cor heeft verteld.
Rechter: Wie?
Martin: Dat weet ik niet.
Rechter2: U weet wel dat hij dood is.
Martin: Maar ik weet niet wie het is.
Rechter: Dat begrijp ik niet.
Martin: Ik ook niet.
Rechter: Wie heeft dan gezegd dat die persoon dood is?
Martin: Cor leefde nog toen die persoon dood ging. Ik krijg van mijn baas te horen: die persoon leeft niet meer. Wie was mijn baas: Cor.
Rechter: Is die op een natuurlijke manier overleden?
Martin: Dat weet ik niet.
(dit is een passage om even te onthouden: later op de dag blijkt dat hij die naam wel degelijk weet: Robert ter Haak)
Meijering: Wanneer heeft u Cor voor het eerst over Vieze Peter gehoord?
Martin: Heel snel. Bij de eerste aanslag zat ik nog vast in Spanje. (1996). Ik zat net binnen. Toen had ik een telefonisch gesprek, met, dat weet ik niet meer. Het is zo lang geleden. Het was een heel hectische tijd. Later kwam Cor bij mij op bezoek, had een nieuwe kaak gekregen: ‘Je had gelijk’. Iets met Peter. Voordat ik naar binnenging was er een onderzoek op Mieremet. Niet op Peter. Peter is gemeld nadat ik al zeven maanden in Spanje zat. Dat Cor zei: die Peter hoorde bij Mieremet.
Meijering: Dat is wat Cor aan u verteld heeft. Wat heeft hij u nog meer verteld over Peter La Serpe?
Martin: Dat hij vuilnis ophaalde op de Wallen.
Meijering: Ook criminele dingen? Dat Vieze Peter bezig was met criminele dingen?
Martin: Waarom zou hij dat zeggen?
Rechter: Het antwoord is dus nee.
Martin: Nee.
Meijering: In uw verklaring van maart zegt u over Vieze Peter: ‘Ik ga een aantal dingen benoemen. Vieze Peter kon niet anders, we wisten dat hij dit zou doen. Mijn broer heeft toen al gezegd, voor hij dood was: de schakel tot de oplossing van alles is Vieze Peter, laat hem leven.
Martin: Ja. Er is een oorlog aan de gang. Een economische oorlog, je weet wie je vijanden zijn, Peter was een van de schakels in de economische oorlog.
Meijering: U kunt zich wel herinneren dat Cor heeft gezegd…
Martin: Laat Vieze Peter leven, hij is de schakel. Tot Willem, tot Sjors en Sjimmie.
Meijering: Heeft u uit het nieuws meegekregen dat hij kroongetuige werd?
Martin: Ja.
Meijering: Wat dacht u toen?
Martin: Laaghartige hond!
Meijering: U wist het van Cor, had u niet iets van: ‘Verdorie: Cor heeft het altijd al gezegd, hij is de schakel.’
Meijering: U weet het een en ander van Cor, over Vieze Peter. Vieze Peter komt uitgebreid in het nieuws. Heeft u daar vervolgens iets mee gedaan? Naar de politie?
Martin: Nee.
Rechter: U heeft nooit gedacht: ik ga Vieze Peter daarmee confronteren?
Martin: Waarom zou ik? Dat komt nog niets eens in mij oop.
Rechter: Omdat je Holleeder wel aan de kant zet.
Martin: Dat is toch heel wat anders?
Meijering: Heeft Vieze Peter iets te maken met een van de aanslagen op uw broer?
Martin: Volgens mij wel. Volgens bronnen van de straat, volgens de informant van mijn broer, kon er bepaalde informatie verteld worden, er is voor betaald. In mijn gevoelswereld zeg ik ja, maar zeker weten: nee.
R3: U heeft dat niet zo heel lang na de aanslag al gehoord. Dan hebben we het over de aanslag in de Deurloostraat in maart 1996. U noemt dan ook al de naam La Serpe. Uit het dossier weten we dat Peter La Serpe tot oktober 1997 heeft vastgezeten. Zou u nog eens goed willen nagaan wat u gehoord heeft over Peter la Serpe, of over Vieze Peter? Is dat dezelfde?
Martin: Voor mij is dat hetzelfde. Ik zou het niet weten. Of hij daarvoor of daarna nog heeft vastgezeten. Ik weet alleen dat Cor heeft gezegd: Peter is de schakel tussen hun en hun en wat er ook gebeurt, gebruik die schakel. Daar heeft Cor zeven maanden na de aanslag over gesproken, in Spanje.
Meijering: Heeft u uit de media meegekregen wat La Serpe als kroongetuige heeft verklaard?
Martin: Ik heb wel het een en ander gehoord, niet zelf gelezen.
Rechter: Wat heeft u gehoord?
Martin: Dat hij heeft verteld waar wapens lagen, dat hij die jongens erin legde. Jesse, voor de rest kun je mij honderd namen noemen.
Meijering: Heeft u zich er nog in verdiept of hij nog iets verklaard heeft over zijn betrokkenheid bij Cor?
Martin: Nee.
Meijering: Heeft u uit de media meegekregen dat Ali Akgün is vermoord?
Martin: Wie is dat? Ik ken wel een Ali.
Meijering: Het liquidatieproces, zegt u dat iets?
Martin: Dat zijn die jongens die in Turkije vermoord zijn?
Meijering: De naam Ali Akgün. Komt daar ergens iets bij u op?
Martin: Ja, er moet een Ali ergens bij betrokken zijn. Ik kan het niet plaatsen.
Rechter: Een vieze Turk?
Martin: Zijn nette mensen.
Rechter: Ik zal het u voorhouden. Op 13 maart heeft u gezegd: ‘Degene die daadwerkelijk opdracht geeft tot is Fred Ros, is Vieze Peter, en dan krijg je hier het groepje Ali en dan krijg je Jesse. Hoe heet dat kwalletje ook al weer. Dan vraagt de politie aan u: Ali? Dan zegt u: Hoe heet dat vieze Turkje ook al weer, we noemen hem altijd Ali. Dan heb je Willem en dan heb je Dino. Dit is de liquidatiegroep. Je hebt Stanley, die staat hier. Stanley-Dino, dat is een gevestigde connectie. Op het moment dat Willem Dino had, werd hij automatisch ook een gevaar voor Stanley.
Martin: Dat is een constructie die ik uitleg. Ali zal er wel in voor gekomen zijn. Ik heb weleens van een Ali gehoord. Ali Akoe.
Rechter: Akgün.
Martin: Ik heb ze een constructie uitgelegd, van een piramide, hoe een organisatie werkt. Misschien heeft hij een naam genoemnd, misschien ik.
Rechter: Over welke Ali gaat?
Martin: Ik zou het niet weten.
Rechter: Is het niet de Ali die in Turkije is vermoord?
Martin: Dat is mijn vraag!
Meijering: Ik werd even ingefluisterd (door Dino Soerel): U had het over een structuur in de organisatie?
Martin: Ik was soldaat, ik ben opgeklommen naar majoor, tot generaal. Het is een speculatief iets, ik word hier zo moe van. Je komt uit een organisatie, dan weet je hoe dat werkt. Je hebt soldaten, je hebt loopjongens, net als in de gewone maatschappij en nu gaat u mij vertellen dat u dat niet weet?
Meijering: Ik bied u mijn excuus aan, dat u boos werd. Ik ga gauw naar een andere vraag. U heeft het een en ander gezegd over Sjaak Burger, vanmorgen.
Martin: Sjakie! In de auto!
Meijering: U zei: ‘Ik heb weleeens wapens bij hem gekocht’.
Martin: Ik heb weleens wapens bij hem opgehaald.
Meijering: Wanneer is dat geweest?
Martin: Vanaf dat ik 26 ben, tot ik naar Panama ging. Ik heb regelmatig wapens opgehaald. Drie keer? Gewoon handvuurwapens, geen kalasjnikovs.
Meijering: Waar was dat?
Martin: Op de Badhoevedorpseweg, bij het Shellstation een keer. Bij een garage waar ze tweedehands auto’s verkopen.
Meijering: Toen zijn er wapens geleverd?
Martin: Ja.
Meijering: Knap dat dit zo bij u opkomt. Dat u die plekken noemt. En nog een keer: door wie zijn die wapens geleverd?
Martin: Door Sjaak Burger. B U R G E R.
Meijering: Wie was erbij?
Martin: Ik alleen. En ook een keer met Martin Kok.
Meijering: Wanneer?
Martin: Begin jaren negentig. Ik was vrij. De eerste keer dat ik hem heb gezien was met Cor samen.
Rechter: En de laatste keer dat u wapens bij hem kocht?
Martin: Twee jaar voor Cor zijn dood.
Rechter: Wat voor wapens?
Martin: Automatische en één snub nose (een type revolver, dat alleen advocaat Sander Janssen kan thuisbrengen)
Meijering: Hoe zag Sjaak Burger eruit?
Martin: Een ielig mannetje. Donker haar, smal gezicht, dun postuur, slanke jongen.
Rechter: Stil en teruggetrokken of erg aanwezig?
Martin: Erg aanwezig
Meijering: Bent u bang om over hem te verklaren?
Martin: Nee.
Meijering: In uw verklaring bij de politie wordt u gevraagd: Sjakie Burger, ken je die? Dan zegt u: Ja, ik ken zijn naam. Dan zegt de politie: niet echt hè? Dan zegt u: ‘Ik heb me er niet in verdiept, ik ben niet geïnteresseerd in wie de trekker overhaalt’ en dan gaat het verder met een verhaal over soldaten. Wat opvalt: u verklaart daar niets over wat u vandaag verklaart. Is daar een reden voor?
Martin: Niet interessant genoeg? Omdat u er nu over doorvraagt. Toen was het wat luchtiger.
Meijering: Omdat u zegt: ik ken zijn naam.
Martin: Ik heb met Sjaak in mijn hele leven misschien vijftien woorden gewisseld.
Meijering: Waarom heeft u dat toen niet gezegd? Ik heb hem drie keer gesproken, ik heb wapens bij hem gekocht. Waarom heeft u dat niet gezegd?
Rechter: Is het einde in zicht, meneer de raadsman?
Meijering: Dino Soerel in relatie met de groep Stanley Hillis. Weet u wanneer Dino Soerel in die groep kwam?
Martin: Dat weet ik niet.
Meijering: Ariën Kaale, kent u die?
Martin: Ja. Videotheek, Beverwijk, vader, broertje, vrouw werkt in broodjeszaak, toen ik ruzie kreeg met mijn broer was hij de vervanging. Rechterhand van mijn broer. Wat wil je weten?
Meijering: ‘Opgeschoten, kale gek.’
Martin: Ja. Fijne gozer, maar wel ‘opgeschoten kale gek.’
Meijering: U heeft verteld over meerdere mensen die slachtoffer zijn van Willem Holleeder. Was Ariën Kaale dat ook?
Martin: Ja. Hij heeft zijn videotheek moeten verkopen, al die onzin meer.
Meijering: Moest dat van Willem Holleeder?
Martin: Ja. Omdat die dacht dat er nog een claim lag.
Meijering: Wat weet u van de claim?
Martin: Erg weinig, alleen dat er een claim is gelegd en dat hij bezoek heeft gekregen. Dat weet ik van mijn broer.
(Ariën had geld geleend bij Cor, maar vrienden hoefden bij Cor niet snel terugbetalen. Na zijn dood bleek dat er een schuld openstond en Holleeder is die gaan innen)
Meijering: Van welke broer?
Martin: Ik heb nog één broer. Dat is Ad.
Meijering: Op pagina tien van uw verklaring gaat het over ‘opgeschoten kale gek.’ Dat zijn niet mijn woorden, maar uw woorden. U zegt: ‘Ariën is eigenlijk een opgeschoten kale gek die…’
Martin: Wat wil je nou? Wil je hier gaan provoceren? Stop met die onzin van ‘opgeschoten kale gek’! Stel vragen, maar ga niet provocerend zijn, want dat vind ik niet leuk.
Rechter: Nou, dat is eruit, nu gaan we weer normaal doen.
Meijering: ‘Ariën was eigenlijk een opgeschoten kale gek die leuke contacten had, leuke praatjes en een leuke lach en die ook de dupe is geworden van Willem.’
Rechter: Wat is de vraag?
Meijering: Hoe is hij nou de dupe geworden van Willem Holleeder?
Rechter: Maar dat heeft meneer net al uitgelegd.
Meijering: Dat heeft u van uw broer gehoord, maar wanneer, dat weet u niet.
Martin: Nee.
Meijering: En wat voor claim was dat?
Martin: Moet ik hier nog steeds op antwoorden?
Rechter: Dat heeft hij al gezegd.
Meijering: Ik wil hier allang een eind aan maken, aan dit hele verhoor, maar ik wil ze wel even kunnen stellen.
Martin: Ik heb al antwoord gegeven.
Rechter: U kunt stellen wat u wilt, ik heb alleen aangegeven dat er wat doublures zijn.
Meijering: Ik voel dat er wat druk op de ondervrager komt.
Rechter: U beleeft dat kennelijk zo. Maar ga verder met de ondervraging. Maar ga wel een vraag stellen. En niet doorgaan op vragen die al gesteld zijn, want dan duurt het allemaal wat lang. Dat is ook niet in het belang van uw cliënt.
Meijering: Nee, daar ben ik ook als de dood voor, dat u daar op terug gaat komen.
Rechter: Ik begrijp u niet.
Meijering: Sorry?
Rechter: Waar bent u nou zo bang voor?
Meijering: Dat het niet in belang is van mijn cliënt. Ben ik als de dood voor. Dat is met alles wat ik zeg zo en met alles wat ik hier doe zo. Kunnen we even pauzeren?
Rechter: Nou, niet even, dan meteen maar voor de lunchpauze.
Om twee uur wordt de zitting hervat. Advocaat Sander Janssen, van Jesse Remmers, stelt een paar vragen.
Janssen: Die foto in Zandvoort, wanneer heeft u die gezien?
Martin: Er is mij een keer een foto voorgehouden, heel lang geleden, en pas geleden een keer, dat was niet dezelfde.
Janssen: Op die eerste foto heeft u Remmers herkend.
Martin: Ja.
Janssen: Er is in de media veel aandacht geweest voor een foto, met dat opwapperend shirtje.
Martin: Dat was de tweede foto.
Janssen: Die andere foto, die u eerst heeft gezien, was in Zandvoort gemaakt.
Martin: Degene die op de motor zat keek omhoog.
Janssen: Waarom legde u verband tussen die foto en de moord op uw broer en meneer Ter Haak?
Martin: Ik zie het niet meer voor me.
Janssen: Een rode motor?
Martin: Ik weet het echt niet. De ene keer was het Jesse wel, de andere keer niet.
Janssen: Was het wel allebei in de context van die dubbele moord?
Martin: Voor mij waren het verschillende foto’s.
Janssen: Kent u Karim Bosman?
Martin: De naam Bosman zegt me wel wat. Maar Karim…
Janssen: P.i. Lelystad, 2004, 2005? Klein mannetje.
Martin: Zegt me niks.
Janssen: Kent u Jesse Remmers?
Martin: Al vanaf dat hij met zijn vader af en toe meeging. Met Greg. Bij de autowasserette bij Badhoevedorp. Een keer in een café. Verschillende keren.
Janssen: Heeft u in de periode 2004/2005 in Lelystad gezeten?
Martin: Ja.
Janssen: Weet u of Remmers daar zat?
Martin: (moet lachen). Niet bij mij op de afdeling.
Janssen: Remmers herinnert zich dat hij u gesproken heeft.
Martin: Ik weet het niet, het zou kunnen. Het was een rare tijd allemaal.
Janssen: Heeft u ooit met Remmers gesproken over de moord op uw broer?
Martin: Nooit. Al zou ik weten wie het gedaan heeft, zou ik het nog niet aanhalen.
Janssen: U suggereert in uw verklaring wel dat hij te maken heeft met de moord.
Martin: Ik suggereer niks. Ik zeg dat hij gezien is door Cliff van Hout. (Cliff Smit, zie dit fragment)
Janssen: In een verklaring zegt u dat u van Cliff heeft gehoord dat hij Ros en Remmers daar samen heeft gezien, in de omgeving van dat restaurant. In een eerdere verklaring zegt u dat Ros de bestuurder was van de motor, dat dat als een paal boven water stond.
Martin: Dat komt van Cliff.
Janssen: Als u gezegd heeft dat Jesse achterop motor gezeten heeft.
Martin: Dat moet ik nuanceren, dat is wat Cliff mij zegt, ik moet aannemen dat hij dat heeft gezien, hij zal niet iets uit zijn duim verzinnen om zijn familie nog meer in de shit te helpen. Cliff zegt: één in de auto, één op de motor. Jesse in de auto, Ros op de motor.
Janssen: Hebt u daar met Cliff nog meer over gesproken? Stonden die motor en die auto bij elkaar?
Martin: Ik ben er niet verder op ingegaan. Ik weet alleen dat hij heel overtuigd was van wat hij gezien had.
Janssen: Vieze Peter. U zei: iemand die zijn neus afveegt aan zijn broek. Is dat ook de reden dat hij Vieze Peter wordt genoemd?
Martin: Nee, hij wordt zo genoemd omdat het een rat is. Dat ging de ronde. En dat blijkt ook wel.
Janssen: Die kluisverklaring is vernietigd. Wat is er tegen u over gezegd? Gezien op papier?
Martin: Ja.
Janssen: Kopie gegeven?
Martin: Meegenomen.
Janssen: Hoe is hij vernietigd?
Martin: Ik heb bepaalde eisen gesteld, daar hebben ze niet aan voldaan. Als ze het niet zouden doen, ik wilde andere naam hebben, als er geen akkoord was moest ik opdracht geven tot vernietiging. Ik heb die opdracht gegeven, toen kreeg ik een keurig telefoontje gehad: het is vernietigd. Klaar, einde verhaal.
Janssen: Het gebeurt ook weleens dat een vernietigingsopdracht niet wordt uitgevoerd.
Martin: Dan zijn er mensen die zich diep moeten schamen.
Janssen: In een oude verklaring, 3 maart 2006, gaat het over een opname in de woning van Sonja. Dat is een gesprek tussen Holleeder, Erkamps en Richard Geisterfer. Holleeder wil weten wat u heeft verklaard bij de CID.
Martin: Ik heb een gesprek gehad met de CID, dat heb ik opgenomen en aan Holleeder gegeven.
Janssen: Dat klopt, maar dat is een ander gesprek. Dit gaat over een opname die Holleeder stiekem heeft gemaakt van een gesprek tussen u drieën.
Martin: Dat gesprek is er nooit geweest.
Advocaat-generaal: Het was in uw woning in Alkmaar. Bij het zwembad.
Janssen: Tijdens het luisteren naar dat gesprek zegt Erkamps: zet maar uit, ik ken het hele verhaal. Dan zegt de politie: wat vind je ervan? Dan zegt u: ‘Ik had hem bijna te pakken, hè?. Ik wil hem eigenlijk verkopen. Als je een hond wil vangen heb je een bot nodig.’
(volgens Martin is er nooit een gesprek geweest met hun drieën, maar het staat vast dat dat wel zo is)
Janssen: Het gesprek tussen u en Willem Holleeder, waarvan u zegt: ik neem het wel op. Wat is daar besproken?
Martin: De politie wou hem hebben, daar ging het over.
Janssen: ‘Ik wil hem eigenlijk vangen, om een hond te vangen moet je een bot uitwerpen.’ Wat was het bot?
Martin: Mijn bedoeling is geweest dat met de kennis die ik had, ik hem niet dood wilde hebben, ik wilde hem laten voelen dat hij zijn beste vriend van de wereld af heeft geholpen. Hij is verantwoordelijk voor de persoon die mij altijd gedragen heeft al die jaren. Ik had ook een pistool kunnen pakken en boem: jij legt. En wat dan? Ik dacht meer aan een sociale manier: voel maar wat je gedaan hebt. Ik kan niet met 100 procent zekerheid zeggen dat hij het gedaan heeft. Wat is wijsheid? Ik gooi het bot, of ik hem uit kon lokken.
Janssen: U dacht bewijs te verzamelen om hem te kunnen veroordelen
Martin: Dat ik hem hard kon slaan en op de plek zetten waar ik hem wou hebben.
Janssen: Die voorwaarden van u, speelde dat in deze periode?
Martin: Die voorwaarden waren later.
Janssen: Dit was kort voor de moord op Van der Bijl. Had u toen plannen om met justitie te praten?
Martin: Nee.
Janssen: U zegt, over Remmers, dat het gerucht gaat dat Jesse een van de jongens van Stanley Hillis zou zijn.
Martin: Hij diende voor weet ik veel wie. In die tijd ben ik hier bijna niet aanwezig geweest. Het gaat langs je heen.
Janssen: U kende Hillis goed. Heeft u Hillis en Jesse Remmers ooit samen gezien?
Martin: Nooit.
Janssen: Of van anderen gehoord dat ze samen waren?
Martin: Nee.
Janssen: Het proces loopt al een tijdje, er zijn behoorlijk wat getuigen gehoord, maar een verklaring dat Jesse bij de groep van Stanley Hillis zou horen, is nog door niemand afgelegd.
Martin: Ik vermoed dat hij erbij hoorde.
Janssen: Kunt u aangeven waarop u dat vermoeden baseert?
Martin: Nee, kan ik niet.
De advocaat van La Serpe (Van Schaik):
Van Schaik: Om met dat laatste even door te gaan: dat Dat La Serpe bij die groep hoorde, is dat hetzelfde vermoeden?
Martin: Nee, nee. Het weten en niet weten zijn twee verschillende dingen. Van Jesse weet ik het niet, van Peter weet ik het wel. Hij hoorde daarbij. En dan kun je zeggen: heb je daar aanwijzingen voor? Nee, niet op papier, niet op de foto, maar het weten is het weten dat hij daarbij hoorde. Niet direct bij Stanley, wel bij Sjors en Sjimmie.
Van Schaik: Wat is het verschil tussen het vermoeden en het weten?
Martin: Ik weet dat dit een rechtbank is en ik vermoed het. Ik weet dat Peter al jaren bij een bepaalde groep hoorde, iedereen weet dat. Jesse niet. Het weten van. Het weten dat dit een glas water is, is geen speculatie, ik weet dat hij erbij hoorde.
Van Schaik: Bij de rechter-commissaris hebt u gezegd dat u La Serpe een paar keer hebt gezien. Kunt u concreet aangeven wanneer dat is geweest?
Martin: Nee.
Van Schaik: Waar?
Martin: Misschien op de Wallen, in de Deurloostraat, een keer op de gracht bij die coffeeshop van John Mieremet, aan de Ruysdaelkade. Ook weleens bij de coffeeshop van die Lange (Klaas Bruinsma), ik heb hem een aantal keren gezien.
Van Schaik: Zien van in het voorbijgaan, met praten erbij?
Martin: Misschien zeg je weleens wat tegen iemand, maar niet praten, geen sociaal gesprek.
Van Schaik: Was er dan weleens iemand anders bij?
Martin: Goh man, je vraagt me heel iets moeilijks. Er zal regelmatig iemand naast hebben gestaan. Ik was vaak met Robert weg.
Van Schaik: Kunt u beschrijven hoe La Serpe eruitzag?
Martin: Stevige man, dikkig, vlashaar.
Van Schaik: Stevig? Dikkig?
Martin: Beetje dikkig.
Van Schaik: Kleur haar?
Martin: Bruin, donkerbruin.
Van Schaik: Lengte?
Martin: Geen idee
Van Schaik: Tatoeages?
Martin: Weet ik niet.
Van Schaik: Littekens?
Martin: Effe denken. Nee, ik ben volledig onvoorbereid over dit.
Van Schaik: Stevig, dikkig? Hoe oud was hij?
Martin: In de veertig. Nu rond in de vijftig.
Van Schaik: U zegt over de naam Vieze Peter: omdat het een rat was. Weet u concreet in welk kader dat werd gezegd?
Martin: Dat hij met alle winden meepraatte.
Van Schaik: Dan ben je een rat?
Martin: Dan ben je een rat, toch?
Van Schaik: Waar had u dat zo van vernomen?
Martin: In de wandelgangen.
Van Schaik: U heeft eerder verklaard dat u voor eerst gehoord dat Peter bij de eerste aanslag betrokken was na de aanslag, toen Cor bij u in Spanje kwam?
Martin: Toen liepen er al vooronderzoeken naar de hele club.
Van Schaik: Bij de rechter-commissaris heeft u gezegd: ‘Ik had gehoord van iemand dat Vieze Peter bezig was een aanslag voor te bereiden. Ik heb Cor gewaarschuwd dat zijn buurman een aanslag op hem aan het voorbereiden was. U vraagt mij hoe ik dat wist. Die buurman was Vieze Peter.’ Daaruit zou je toch de conclusie trekken dat u vóór de aanslag al wist dat Peter erbij betrokken was.
Martin: Weten en vermoeden is twee dingen. Het weten kwam daarna. Het vermoeden was er daarvoor al. Ik heb Cor gewaarschuwd. Uit het kamp van hun komt dit en dit. Het weten is dat Cor de bevestiging maakt.
Van Schaik: Hier staat toch duidelijk iets anders.
Martin: Robert ter Haak, die ook is gebruikt door de andere kant, is komen melden, als mijn hele goeie vriend: ‘Dit en dit is er aan het spelen.’ Dat had hij gehoord van Zwolsman.
Van Schaik: U hebt van Robert ter Haak gehoord dat La Serpe daarmee bezig was? Maar zeven maanden later hoort u dat van uw broer en dat hij de schakel is. Dat wist u toch al?
Martin: Ja, dat is toch alleen bevestigd?
Van Schaik: Als ik zeg dat La Serpe verklaart dat hij Erkamps nog nooit ontmoet heeft, nog nooit gesproken?
Martin: Daar ben ik blij om.
Van Schaik: U blijft erbij dat u hem wel hebt ontmoet en gesproken?
Martin: Als je met een gesprek bedoelt van hallo zeggen, dan wel.
Van Schaik: De voorzitter vroeg of u nog contacten hebt gehad met personen, nog met advocaten?
Martin: Nee.
Van Schaik: Die aanslag, heeft u gehoord van Robert. Wie heeft de opdracht gegeven?
Martin: Mieremet. Dat heeft hij zelf bekend. Tijdens dat gesprek in Volendam. Dat die onzin moest stoppen. Dat het allemaal verkeerd werd gezien, dat de ogen van de Schele eindelijk een beetje opengingen en dat hij zei: ‘Ik heb de duivel zelf in huis gehaald.’
(Dit gaat over het gesprek tussen Cor van Hout en John Mieremet. In het boek Moordmakelaar wordt dit beschreven. De hier al eerder genoemde Ariën Kaale was daarbij aanwezig.
Cor had een afspraak met een goede kennis, Jack Stroek, bij Van der Valk in Volendam, om half acht ’s morgens. Toen Ariën en Cor daar aan kwamen rijden, was de parkeerplaats vrijwel leeg. Ariën zag in de achteruitkijkspiegel een Mercedes achter zich. Hij riep tegen Cor: “Je gelooft het niet wie er nu achter ons rijdt! Mieremet, met chauffeur!” Cor sprong meteen uit de auto, trok Mieremet eruit en die riep meteen: “Ik was het niet!”
Het was kort na de tweede aanslag op Cor. Hij schold Mieremet uit voor “vieze kankerhond!” Cor had een pistool bij zich. “Lopen!”
Ariën en Jack maakten zich zorgen: als dit maar goed afliep. Maar ingrijpen was ook geen optie. Voor alle zekerheid liepen ze wel bij het motel naar binnen om te kijken waar er eventueel videobanden van de beveiligingscamera’s veiliggesteld konden worden, als het fout zou gaan. Het werd een lange wandeling, van meer dan twee uur. Toen kwamen de mannen terug. Er was verder niks gebeurd, het was uitgepraat. Cor had gezegd: “We zijn eruit, het is goed zo, we hebben een bepaalde afspraak, we hebben geen last meer van elkaar.” Niet dat hij het honderd procent vertrouwde, maar de kou was uit de lucht.”
Aldus het gedeelte in het boek. Dat Mieremet hier bekend zou hebben dat hij achter die aanslagen zat wordt niet met zoveel woorden gezegd, maar die conclusie kun je wel trekken. Maar dit is wel ruim drie jaar na de eerste aanslag, waar het in het verhoor met Erkamps over gaat. Dat Mieremet hier iets gezegd zou hebben over ‘de duivel in huis gehaald’, waarmee gesuggereerd wordt dat hij daarmee Holleeder bedoelt, is naar aanleiding van dit gesprek nooit eerder ergens opgetekend).
Rechter: Wanneer kwam u vrij uit Lelystad?
Advocaat-generaal Cynthia de Jong: Hij was daar gedetineerd van 23 augustus 2004 tot 17 augustus 2005.
Rechter2: Van Robert ter Haak heeft u gehoord dat La Serpe bezig was met de voorbereiding voor de aanslag op uw broer en Robert ter Haak had contact in het kamp Mieremet. Voor de lunch zei u dat La Serpe er bij betrokken was en dat u dat had gehoord van Cor, die dat gehoord van iemand wiens naam u niet wist maar die ook dood is. Toen dacht ik: zou dat niet dezelfde persoon zijn?
Martin: Klopt.
Rechter2: Dat was Robert ter Haak.
Martin: Ja.
Rechter2: Dus u wist de naam wel?
Martin: Ja, ik wist het wel, sorry.
Advocaat-generaal Frits Posthumus: Robert ter Haak was een hele goeie vriend van u.
Martin: Ja.
Posthumus: Die had u via Cor leren kennen. Wanneer?
Martin: In 1989.
Posthumus: Was u vanaf het begin goed bevriend?
Martin: Ik had een incasso op hem, van Cor naar Robert. Ik heb hem de kans gegeven het netjes op te lossen. Je kan iemand een pistool op zijn hoofd zetten, maar dan houd je geen vriendschap over.
Posthumus: Die incasso is wel betaald?
Martin: Volledig.
Posthumus: Waar ging dat om?
Martin: 1,1 miljoen gulden. Cor had een aanbetaling gedaan op een boot. Toen kwam Cor voor City Peak vast te zitten, de aankoop ging niet door, maar Robert had Zwolsman al met de aanbetaling van Cor betaald. Dat geld moest terugkomen. Van Zwolsman. En van Endstra. De Sunseeker-contracten lagen bij Ter Haak. Er liepen zeven bestellingen. Meneer Smit en meneer Zwolsman hadden het contract gestolen van de Sunseeker, maar de betalingen over de boten moesten doorgaan, die waren al besteld. Dat ging met afpersing, Oude Haak (de vader van Robert) had een schuld bij Endstra, het dealerschap is hem afgenomen, maar de boten moesten toch afgeleverd worden. Robert heeft geprobeerd die boten toch binnen te krijgen, is hij gaan betalen, maar de botem kwamen niet binnen en toen kwamen de problemen.
(de ‘Smit’ waar het hier over gaat heeft volgens Martin nu het dealerschap van Sunseeker).
Posthumus: Robert ter Haak was uw beste vriend. Hoe vaak zag u elkaar?
Martin: Bijna elke dag. We gingen samen op vakantie. Met vrouwen, kinderen, we kwamen bij elkaar over de vloer.
Posthumus: Scarlet Francini?
Martin: Dat was het vriendinnetje van Robert. Ze woonde in Huizen. Robert had twee portefeuilles. Een portefeuille voor Scarlet en portefeuille voor (onverstaanbaar)
Posthumus: Scarlet had ook iets met Zwolsman.
Martin: Ja, daarvoor.
(Scarlet zal hier anders over denken. Martin suggereert dat zij en Robert een soort liefdesrelatie hadden, dat was volgens haar absoluut niet het geval. Haar contact met Zwolsman was ook niet vóór haar contact met Robert)
Posthumus: Ter Haak had dus iets te maken met Zwolsman met boten. Nog meer?
Martin: Gewoon zaken doen.
Posthumus: Kende u Scarlet?
Martin: Twee keer gezien.
Posthumus: Hoe lang voor de dood van Robert had u Robert het laatst gezien?
Martin: De dag ervoor.
Posthumus: Heeft Robert in de dagen of weken ervoor weleens gezegd dat hij vreemde dingen zag?
Martin: Ik heb gezegd: ‘Robert, alsjeblieft, ga niet naast Cor lopen.’ Maar hij was eigenwijs. Daar koos hij wel voor. Triest, maar ja.
Posthumus: Niet gezegd dat hij vreemde mensen, auto’s, zag?
Martin: Nee. Robert was in het geheel niet paranoia.
Posthumus: Wanneer heeft u Scarlet gezien? In de tijd dat Robert nog leefde?
Martin: Nee.
Posthumus: Eerder kwam al ter sprake dat er bij Sonja Holleeder thuis een geluidsdrager is gevonden waarop een gesprek staat tussen u en Richard Geisterfer en Willem Holleeder. Die uitwerking zit in het dossier, er is geen twijfel over dat u erbij bent.
Martin: Geisterfer is nooit bij een gesprek met mij en Holleeder geweest.
Posthumus: Ik zal u een stukje voorlezen. Het is bij u thuis. Willem zegt: ‘Mooi huis, Rem.’ Het gaat over het zwembad, hij vraagt of u de stroom illegaal aftapt. Willem kent de achternaam van Richard nog niet.
Martin: Wat? Natuurlijk wel! Kennen mekaar al… (lacht)
Posthumus: Willem vraagt aan Richard: ‘Hoe heet je van je achternaam?’ Dan zegt Richard: Geisterfer. De familienaam is Staarts.
Martin: Raar.
Posthumus: Holleeder zegt: ‘Rem, ik hoorde van Richard dat je een gesprek gehad hebt met de CID, hoe is dat tot stand gekomen, hoe is dat gegaan?’ U vertelt waarover gesproken is, dan zegt u: ‘Ze hebben het over Endstra gehad, over Stanley, over Dino.’ Kunt u zich zoiets herinneren?
Martin: Nee. Te lang geleden.
Posthumus: Verderop vraagt Holleeder: ‘Wat hebben ze over Dino gezegd? U zegt: ‘Ja, dat die erbij hoort, jij bent de beste vriend van Dino geworden.’ Dan zegt Willem: ‘Ja, altijd geweest, hoor.’ Het zegt u nog steeds niks?
Martin: Ik kan het niet voor me halen.
Posthumus: Weer later in het gesprek gaat het over champagne drinken.
Martin: Dat staat me wel bij. Museumplein, toen Cor dood was, dat hij erbij was, champagne aan het drinken. Hij zei: ‘Dat is niet zo, ik drink niet.’
Posthumus: Hij zegt hier: ‘Ik lust geen champagne. Jullie zeggen dat ik champagne heb gedronken op Cor zijn dood?’ ‘Ja’, zegt u, ‘om een beetje stemming te maken.’
Martin: (geen reactie)
Posthumus: Ging u weleens een rondje lopen met Willem?
Martin: Niet meer in die tijd, daarvoor wel, toen waren we nog één familie, daarna heb ik nog twee keer een rondje gelopen. Eén keer toen ik hem confronteerde op de brommer, en daarvoor nog keer bij de RAI, dat ik hem voor zijn schoenen legde wat er in de geruchtenwereld naar buiten kwam.
Posthumus: Zo eindigt dit gesprek. ‘Willem zegt, kom, we gaan een rondje lopen, Rem.’ Alsof er nog iets besproken moest worden.
Martin: Aftasten. Wat je weet. Iets heel normaals bij ons. Of in Spaarnwoude.
Advocaat-generaal Cynthia de Jong: Was er reden om dat niet binnen te doen?
Martin: Ik denk dat hij genoeg informatie had.
Posthumus: U kent Jesse Remmers?
Martin: Uit de tijd met zijn vader. Bij Beppie, zo’n garage, met een wasstraat. Zijn broer ken ik ook.
Posthumus: Was er een band tussen Cor en de familie Remmers?
Martin: Ze respecteerden elkaar. Normaal. In die tijd was zijn vader een pittige gozer.
Posthumus: Wat is er zo bijzonder aan Jesse dat u hem herkent?
Martin: Een beetje donkere achtergrond, lijkt een beetje op een Chinees, gewoon knappe gozer. Niet dat ik homo ben.
Posthumus: Over La Serpe. Voor u zijn Vieze Peter en Peter La Serpe een en dezelfde persoon.
Martin: Dat neem ik aan, zo is dat opgenomen in mijn hoofd.
Posthumus: Wanneer zat u vast in Spanje?
Martin: Twintig jaar geleden. Tijdens de eerste aanslag op Cor zat ik net 14 dagen binnen.
Posthumus: De aanslag was op 27 maart 1996. Daarvoor was er al een vermoeden dat er uit groep Mieremet wat zou komen.
Martin: Dat was gebaseerd op een container in de haven met zwarte hasj, er lag controle op, kwam boete. Om te proberen te helpen, kreeg hij een boete van een miljoen.
Posthumus: Dit speelde al voordat u in Spanje zat. En was er een vermoeden dat er een probleem zou komen? Hield dat een aanslag op het leven van Cor in, of kon het ook iets anders zijn?
Martin: Het was bijna dat er altijd iemand voor zou bloeden.
Posthumus: Toen is er onderzoek gedaan. Is toen ook al naar voren gekomen dat er iemand uit de groep Mieremet in de Deurloostraat woonde?
Martin: Ja. Driehoog.
Posthumus: Woonde die persoon daar toen?
Martin: Ja. Dat was zijn huis.
Posthumus: Woonde hij daar alleen?
Martin: Durf ik niet te zeggen.
Posthumus: Kende Cor hem dan, die woonde daar ook.
Martin: Ja.
Posthumus: We weten dat La Serpe vast heeft gezeten vanaf december 1992 tot 1997. Dat was ruim voor de problemen met hasj.
Martin: Het probleem met de container speelde een half jaar voor de aanslag.
Posthumus: Toen zat La Serpe dus vast. Waarom zijn Vieze Peter en Peter La Serpe volgens u een en dezelfde persoon?
Martin: Voor mij woonde Vieze Peter driehoog in de Deurloostraat.
Posthumus: Bij de eerste aanslag op Cor zat u vast, Cor kwam bij u, hij had een nieuwe kaak.
Martin: Hij zei: ‘Rem, het is die persoon die naast mij woont, die is de schakel.’
Posthumus: Over Dino zegt u in een verklaring uit 2005. U zegt: ‘Er komen geruchten uit de gevangenis, we zijn bezig om teams binnen te trekken om hem te liquideren, het enige wat gebeurt is dat hier voor de deur dingen plaatsvinden waar ik niet blij mee ben. Ik hoop niet dat Dino er mee te maken heeft.’ Is er iets gebeurd?
Martin: Ze hebben bij me in de tuin gestaan, geprobeerd me te liquideren. Nadat ik vrij was, er was een hoop gezeik in de gevangenis, mijn vrouw – nu mijn ex-vrouw – was een blauw oog geslagen, ik kwam vrij, ik heb hun weggestuurd, ex met kinderen, ik ben gebleven, ik had opeens bezoek.
De Jong: Heeft u dat ooit gemeld?
Martin: Nee, ik heb het zelf opgelost.
Posthumus: U praatte met de politie. U zegt: ‘Ik hoop niet dat Dino er niet mee te maken heeft.’
Martin: Ik zou het niet weten.
De Jong: Dat gesprek met Geisterfer en Holleeder was dat vóór het gedoe bij u thuis?
Martin: Ervoor. Ik had mijn ex en de kinderen weggestuurd, dat was vlak voor ik naar Panama ging.
Posthumus: Waarom heeft u voor Panama gekozen?
Martin: Panama was land nummer één om te emigreren. Ze hanteren de dollar.
Posthumus: Over die foto: waarom plaatst u die in Zandvoort?
Martin: Weet ik niet.
De Jong: U heeft verklaard dat u Sjaak Burger en Jesse weleens heeft gezien. Heeft u ze ook weleens samen gezien?
Martin: (niet te verstaan, lijkt: nee)
De Jong: U had goed contact met uw broer Ad. Met Cor niet meer?
Martin: Als iemand regeert die voor twaalf uur uur al bezopen was, die kun je niet dienen.
De Jong: Was Ad bevriend met Thomas van der Bijl?
Martin: Ze kenden elkaar hun hele leven al. Wat is bevriend?
De Jong: En u zelf?
Martin: Thomas was bijna mijn broer. Al vanaf zes jaar.
De Jong: Er is een telefoongesprek van 16 januari 2005 tussen u en Thomas. U belt, dan zegt Thomas – het is ruim een jaar voor hij wordt doodgeschoten – dat het niet goed gaat, dat die andere man achter zijn vodden aan zit. Dan zegt u: ‘Dat weet ik, we moeten de handen ineen slaan, dan lossen we dat op. Die laffe hond moet maar eens zijn eigen spelregels terugkrijgen, dit is onacceptabel.’ Thomas zegt: ‘Rustig door de telefoon’ En dan maakt u een afspraak voor dinsdag. Over wie gaat dit?
Martin: Over Willem. Dat hij in elkaar geslagen is, met een pistool bedreigd, rechten afgepakt, chantage.
De Jong: En de reden was dat Willem geld wilde? Waarom zou hij aanspraak maken op het geld van Thomas?
Martin: Thomas was de vertrouwenspersoon van Cor.
De Jong: U belt vanuit Panama, op 27 april 2006, met Patty, over begrafenis van Thomas: ‘Dat die ploert niet naar de begrafenis moet omdat de daders daar ook rondlopen.’
(Patty is de vrouw van Ad, met ‘ploert’ bedoelt hij Ad, maar dat is niet negatief bedoeld)
De Jong: Verwachtte u dat?
Martin: Ik ben ver weg, je moet geen onnodig risico lopen, Adje is graag macho, dat kan weleens de verkeerde kant op lopen, ik heb liever niet dat hij zich bezighoudt met de line-up.
De Jong: U zegt dat u het al voorspeld had, u heeft gezegd: of ik of Thomas. Waarom u?
Martin: De meest irritante persoon voor Willem is een persoon die hij niet in kan vullen, maar waarmee hij wel is opgegroeid.
De Jong: Dat was voor u reden om naar Panama te gaan?
Martin: Nee, alleen narigheid. Het kapitaal van mijn broer stortte in.
De Jong: Wie dacht u dat de daders waren?
Martin: In mijn geest maar één. Thomas was een geliefd persoon.
De Jong: Vertelde Ad weleens wat?
Martin: Die heeft een klap op zijn kop gehad, is bedreigd.
(dit gaat over de mishandeling van Ad waarvoor Holleeder in juli 2005 is veroordeeld).
De Jong: Heeft u weleens Joegoslaven bij Willem, Holleeder gezien?
Martin: Nee.
De Jong: U zei dat Cor Thomas zag als een sluis voor het geld van Cor. U bent bevriend geweest met Cees Houtman. Heeft u van hem gehoord dat hij afgeperst werd?
Martin: Nee, Cees zou nooit wat zeggen.
De Jong: Van Thomas?
Martin: Nee, die heb ik niet veel meer gesproken.
De Jong: In juni 2006 bent u officieel geëmigreerd. Eerder heeft u gezegd: een jaar na de moord op Cor. Maar het was pas in de eerste helft van 2006. Ruim drie jaar later.
Jesse Remmers en Dino Soerel mogen allebei nog even reageren.
Jesse verbaast zich erover dat Martin niets bijstaat over de periode dat ze allebei in Lelystad vastzaten. Hij herinnert zich wel gesprekken, althans: gesprekken. Jesse hoefde niks te zeggen, Martin sprak voor twee. Dat ze elkaar bij een autopoetsbedrijf zouden hebben ontmoet, kan hij zich niet herinneren. Misschien zijn broer? “Ik ken hem alleen uit de p.i.” En: “Een getuigenverhoor, daar heb je allen wat aan als je naar aanleiding van een verklaring onomstotelijk bewijs kunt ontdekken, dat relevant voor waarheidsvinding zou kunnen zijn, in dit geval hebben we er helemaal niks aan.”
Dino: “Ik heb deze man nog nooit gezien en gesproken. Ik heb wel over zijn verklaringen gelezen. Ik vind het een pompeuze man. Ik kan niks met die verhalen, ik heb er geen mening over.”