Op de achtste procesdag, donderdag 22 februari, staan de eerste bezoekers al om kwart over zes voor de Bunker. Het is de moeite waard: het zou een vermakelijk dagje Holleeder worden. Het Openbaar Ministerie zal aan het eind van de dag wat minder tevreden zijn geweest: deze ronde was duidelijk voor Holleeder, terwijl het OM juist dacht te gaan triomferen. Minutieus waren de meest belastende geluidsfragmenten in elkaar gezet, in volgorde van ‘erg’, om het beeld van de gezellige familieman Holleeder genadeloos onderuit te halen.
In plaats daarvan was het vooral: “Was dit het nou? Hebben ze niet meer?” Het ging grotendeels ook niet eens over zijn familie, maar over zijn omgang met vriendinnen. Hij ging flink tekeer, schreeuwde door de telefoon en de ‘kankers’ waren niet van de lucht, maar: “Ik ben Willem uit de Jordaan, zo praat ik. Ik heb niemand een klap gegeven. Ik zit hier voor liquidaties, niet voor hoe ik met mijn vriendinnen omga.”
Een ander punt dat voor het OM averechts werkte, waren de fragmenten over de bedreiging van Peter de Vries. Wat daar vooral van bleef hangen was de woede (“vieze hond”) en teleurstelling over hoe Astrid en Peter hem erin hadden geluisd.
Officier van justitie Lars Stempher legt uit wat deze dag de bedoeling is. Hij refereert aan het openingsbetoog waarin ze de term ‘barmhartige Samaritaan’ hebben gebruikt: iemand die zich zonder eigenbelang over iemand anders ontfermt. “Dat is zoals u naar zichzelf kijkt. Een familieman die opofferingen wil doen, en zelfs bereid is een in zijn ogen onterechte zes jaar durende gevangenisstraf uit te zitten. U bent niet op de penning, maar wil wel geld verdienen en daar heeft de rest van geprofiteerd. U bent een lange-termijndenker en dat heeft te maken met uw poging via Endstra uw zwarte geld wit te krijgen.
Holleeder: Klopt.
Stempher: Uit het dossier doemt ook een beeld op dat haaks staat op het door u geschetste beeld. Wij sluiten onze ogen niet voor verklaringen waarin u getypeerd wordt als charmant, innemend en gezellig, maar er is ook een andere kant. Dat proberen we vandaag scherper te krijgen.
Holleeder: Als ik vast kan beginnen: die zes jaar. Ik had niet verwacht dat ik negen jaar zou krijgen.
(normaal gesproken zou er van die negen jaar, voor de afpersing van Willem Endstra, zes jaar overblijven, met de vervroegde invrijheidstelling. Omdat hij in de proeftijd Peter de Vries bedreigde en die aangifte deed, moest hij de resterende drie jaar ook uitzitten)
Voor de rest: ik ben gewoon Willem en voor mijn familie doe ik alles.
Stempher: Daar komen we zeker nog over te spreken vandaag.
Holleeder: Graag.
Stempher: Wat betekent geld voor u?
Holleeder: Geld heb je nodig om iets te kopen.
Stempher: Is dat het?
Holleeder: Geld heb je nodig om te leven, ’t is maar net wat je wil kopen. Ja toch?
Stempher: Hoe kwam u aan het geld? Vanaf het moment dat u bent gaan werken.
Holleeder: Vanaf de geboorte?
Stempher: Vanaf dat u bent gaan werken.
Holleeder: Waar werken?
Stempher: Vanaf welke leeftijd?
Holleeder: Ik heb in een modezaak gewerkt, daarna ben ik stucadoor geweest en koppelbaas.
Stempher: Hoe werd u koppelbaas?
Holleeder: Ik zat in de bouw, ik ben samen met Cor koppelbaas geworden.
Stempher: Verdiende u daar veel mee?
Holleeder: Ja. Heel veel. Dan heb je mensen in dienst.
Stempher: Dan lijkt het dat u geld verdient met overvallen.
Holleeder: Klopt, ik heb twee overvallen gezet.
Stempher: Wat was de beweegreden om die overvallen te doen?
Holleeder: Voor het geld natuurlijk.
Stempher: U verdiende al veel. Was dat een hang naar nog meer geld?
Holleeder: Nee, we waren gestopt als koppelbaas. Ik was daarvoor aangehouden.
Stempher: Voor een buitenstaander is het niet een heel normale stap. Als je in een kledingwinkel werkt en in de bouw, om dan overvallen te gaan plegen.
Holleeder: Dat geldt voor iedereen die iets doet wat niet mag, die stap is nooit goed.
Stempher: De beweegreden?
Holleeder: Gewoon geld verdienen.
Stempher: Daarna was de Heinekenontvoering?
Holleeder: Klopt.
Stempher: Daar hoeven we geen geheim van maken: dat was om heel erg veel geld binnen te halen.
Holleeder: Klopt
Stempher: Dat motief stond bovenaan?
Holleeder: Het ging om het geld, niet om persoonlijke dingen van meneer Heineken. We wilden geld verdienen en op die manier hebben we dat gedaan en daar heb ik ook mijn straf voor uitgezeten.
Stempher: Zeker. Er is geld overgebleven en geïnvesteerd. In 1996 raakte u gebrouilleerd met Van Hout, u hebt geld ingelegd bij Endstra. Ik ken uw ontkenning: u wordt veroordeeld voor het afpersen van o.a. de heer Endstra van 18 miljoen euro.
Holleeder: Dat klopt en dat is niet waar. Dat is ook gebleken, ik hoef die 18 miljoen ook niet te betalen.
Stempher: Er is aangegeven dat u niet rechtstreeks bij het geld kunt dat bij Paarlberg is terechtgekomen en dat men het daar moet weghalen.
Holleeder: Dat betekent toch dat ik het niet gehad heb?
Stempher: Hoe zat u toen in het geld verdienen? U vertrouwde Endstra wel, u zei: “Dat geld, dat komt wel.” Dat kan ik niet zo goed plaatsen.
Holleeder: Het is precies zoals u het zegt: ik heb geld geïnvesteerd, dat komt vanzelf wel goed.
Stempher: Waar leefde u van? Het geld zat toch in stenen?
Holleeder: Daar ik al over verklaard.
Stempher: Die 3,5 miljoen die overbleef.
Holleeder: En een beetje met verbouwen. Pandje verkopen, beetje zwart geld.
Stempher: Wat voor levensstijl had u?
Holleeder: Normaal. Voor mezelf ben ik niet zo duur, ik geef het meeste weg. Ik kocht een broodje, ging wat drinken, kocht eens een brommer.
Stempher: Waar at u zoal?
Holleeder: Overal. Ik houd van lekker eten.
Stempher: Dure restaurants of de shoarmaboer op de hoek?
Holleeder: Ik vind alles lekker. Shoarma, Surinamer. De ene keer in een duurder restaurant, de andere keer goedkoop.
Stempher: Hoe vaak in de week ging u naar een duur restaurant?
Holleeder: Wat is duur? Ik ga niet naar sterrenrestaurants.
Stempher: Wat kostte een avond uit?
Holleeder: Dat weet ik niet
Stempher: 100 euro, 200, 35 euro?
Holleeder: Hoe moet ik dat nou weten, dat slaat toch nergens op.
Stempher: Ik weet precies wat ik uitgeef als ik uit eten ga.
Holleeder: Er zijn wel meer mensen die dat precies weten, maar die zijn misschien wat hebberiger.
Stempher: Ging u op vakantie?
Holleeder: Jawel, maar niet veel.
Stempher: Hoe vaak per jaar?
Holleeder: Hoe moet ik dat nou weten?
Stempher: Ik zou het wel kunnen zeggen.
Holleeder: U heeft een ander leven, u bent jurist, u heeft een agenda. Als ik wegga, ga ik weg. Ik ben vaak in Parijs geweest.
Stempher: Had u vaak cash op zak?
Holleeder: Ja, altijd.
Stempher: Veel?
Holleeder: De ene keer wel, de andere keer niet.
Stempher: Hoeveel?
Holleeder: Dat weet ik niet. Als het op is, pak ik wat nieuw geld.
Stempher: Waren er dagen dat het meer was dan 1000 euro?
Holleeder: Dat kan wel.
Stempher: Cadeautjes? Waar moet ik dan aan denken?
Holleeder: Het maakt mij niet uit. Ligt eraan voor wie het is. Als mijn familie een auto nodig heeft, dan krijgen ze een auto.
Stempher: Een tweedehands brikkie of een auto van 20.000 euro?
Holleeder: Ik ga geen bedragen noemen, maar in ieder geval geen brikkies.
Stempher: En andere cadeaus?
Holleeder: Tassen. Als ik wat leuks zag kocht het. Wel alleen voor mensen uit de familie.
Stempher: Vriendinnen?
Holleeder: Ja, die kosten geld hè?
Stempher: Niet de goedkoopste?
Holleeder: Wat het kost, dat kost het. De één is duurder dan de ander.
Stempher: Zat u weleens zonder geld?
Holleeder: Nee,
Stempher: Nooit gezeten.
Holleeder: Nee.
Stempher: Betaalden anderen weleens voor u?
Holleeder: Ik ben ook wel mensen uit eten geweest dat ze voor mij betaalden.
Stempher: En familie?
Holleeder: Nee, mijn familie had eigenlijk geen geld. Het gebeurde wel eens dat Sonja of Francis wat voor me kochten, maar dat was gewoon omdat het lief was. Ik ben degene die altijd gek op zak heeft. Dat gold voor Cor ook, maar die gokte ermee.
Stempher: Heeft Astrid weleens wat betaald?
Holleeder: Misschien een keer een jassie, ik zou bij god niet weten wat, maar ze heeft nooit iets betaald dat uit haar zak komt.
Stempher: U heeft eerder aangegeven: ik geef niet om geld. Maar eigenlijk had u altijd wel voldoende financiële middelen?
Holleeder: Als ik zeg dat ik niet geef om geld, bedoel ik dat voor de mensen van wie ik hou, dan maakt niet uit wat het kost. Ik zie geld net als zakenmensen: als gereedschap. Ik ben best handig, ik kan wel geld verdienen.
Stempher: Het verwerven is ook kwaadschiks gegaan.
Holleeder: Vanaf de ontvoering heb ik geprobeerd geld op een legale manier te verdienen. Dat stopte na de ontvoering, dat geld verdienen in de misdaad. Behalve witwassen heb ik geen misdaden meer gedaan. Ik kom uit de Jordaan. Toen ik klein was, had ik gaten in mijn schoenen. Als ik naar school ging, had ik natte voeten. Dat hebt u waarschijnlijk niet gehad.
Stempher: Daar kunt u niks over zeggen.
Holleeder: Dat lijkt mij zo. Als ik geld van mijn ouders had gehad, was ik niet in de misdaad gegaan.
Stempher: U werkte in een kledingwinkel.
Holleeder: Daar kun je toch niks verdienen?
Stempher: Er zijn een heleboel mensen die zo hun geld verdienen, meneer Holleeder.
Holleeder: Dat vond ik niet genoeg. Ik ben een jongen uit de Jordaan, ik ben anders opgegroeid dan u.
Stempher: Als u op eigen benen komt, geld verdient in de winkel en in de bouw, dan bent u toch los van uw familie?
Holleeder: Ik ben een simpele jongen uit de Jordaan. Ik weeg niet mijn woorden. Als mijn ouders geld hadden gehad, dat je een bedrijf kunt beginnen, dat heeft niks te maken zoals u het weer draait naar de winkel. Als ik uit een gezin was gekomen waar geld was, had ik op een normale manier geld kunnen verdienen. Als u elke keer die woordjes moet wegen, dan moet ik ze ook wegen, dan duurt het nog wel even.
Officier van justitie Sabine Tammes: Voelt u zichzelf slachtoffer van uw afkomst?
Holleeder: Zeker niet. Ik heb uitgelegd hoe het gegaan is. Ik heb mijn eigen keuzes gemaakt.
Tammes: U zegt over uw handgeschreven verklaring dat u die met emotie heeft geschreven. U heeft deze in gedeeltes ingeleverd bij uw raadsman, hij heeft vragen gesteld en u heeft de antwoorden erin verwerkt. Hij heeft spel- en taalfouten eruit gehaald en u heeft het weer overgeschreven. Dan rijst de vraag: hoe is dit te rijmen met grote emotie? Het is een lang proces geweest.
Holleeder: Wat mij overkomen is met mijn familie, die valse verklaringen, daar ben ik tot de dag van vandaag nog emotioneel over, dat ze mij erin luizen voor geld.
Tammes: Die werkwijze was een lang proces met hulp van meneer Franken.
Holleeder: Niet met hulp van meneer Franken, die heeft de taalfouten eruit gehaald, dat heeft hij bij u ook gedaan.
Tammes: Ik kan me niet herinneren dat meneer Franken mij ooit op een taalfout heeft betrapt.
Holleeder: Jawel hoor, bij de rechter-commissaris.
Tammes: Dat waren niet mijn taalfouten.
Holleeder: Weer die woorden, ik moet een weegschaal meenemen. Als ik het nu op zou schrijven, ben ik net zo emotioneel. Het is verschrikkelijk wat ze aanhalen, ik heb het zeker niet verdiend.
Tammes: Sommige passages zijn heel algemeen. “De man die al zaken deed in Zuid-Amerika en daar de contacten had.” U wil die naam niet noemen. U noemt niet de naam van de man die u geholpen heeft met graven. U geeft daar een reden voor. Veiligheid. Van u of van diegene? En dat u mensen niet wil belasten. Opvallend: vorige week geeft u out of the blue onverplicht de naam van degene die u van Parijs naar de grens heeft gebracht, de schoonvader van Leen Bosnie. Hoe moet ik dat zien in het licht van uw halsstarrige niet noemen van namen?
Holleeder: Omdat Leen Bosnie hier ter sprake gaat komen. Cor en ik wisten allebei dat hij het gedaan had (dat hij de lokker was geweest bij een aanslag op Cor). Ik heb hem net zo behandeld als Mieremet, ik heb niks ondernomen, maar ik denk dat het voor de rechtbank toch belangrijk is dat die daar wetenschap van heeft. En ook omdat u mij steeds gedwongen heeft.
Tammes: Waarom nu dan en niet bij de rechter-commissaris?
Holleeder: Omdat ik daar heel lang over nagedacht heb, ik doe dat nooit, maar ik zag die verklaring van Ilonka (de toenmalige vrouw van Leen Bosnie), toen dacht ik: ik zal eens uitleggen hoe dat zit. Ik heb tegen Leen Bosnie ook gezegd: maak je niet druk.
Tammes: En al die andere mensen?
Holleeder: Dit was eenmalig
Tammes: Een gift.
Holleeder: Het is geen gift, ik zeg het voor mezelf, ik doe het niet voor u.
Tammes: U had een miljoen liggen. Waarom heeft u niet opgeschreven waar het lag?
Holleeder: Ik ga die mensen niet noemen, die hebben er niks aan verdiend, die kunnen daar problemen door krijgen. Ik ben 60 jaar en ik ga op 60-ste geen verrader worden omdat mijn zusters leugenachtige verklaringen afleggen
Tammes: U zegt dat u Astrid bijna nooit zag. Dat heeft u wat bijgetrokken.
Holleeder: Ik heb uitgelegd hoe ik het bedoeld heb.
Tammes: Wat is uw bedoeling geweest om al die honderden contactmomenten met Astrid niet te benoemen.
Holleeder: Ik heb dat niet zo ervaren, het zijn heel veel dingen die over niks gaan, ik zou bij god niet weten waar het over gaat. U bent ook gekomen met het bezoek. U zegt dat ze 24 keer bij mij op bezoek geweest is. Dat heb ik even uitgezocht. Voor ik vrijkwam in 2012 is ze een paar keer bij me geweest voor een motor. Ze is zelfs 31 keer geweest. Sonja in diezelfde periode 97 keer, mijn moeder 160 keer en Sandra over de 300 keer. In 47 maanden is Astrid 31 keer geweest. Het grootste gedeelte ging het over Goudsnip .
Tammes: En die honderden contactmomenten?
Holleeder: Ik kan het me niet herinneren. Het is heel veel omdat zij me belt.
Advocaat Janssen: Sonja zegt dat Astrid nooit bij Willem op bezoek is geweest en haar dochter ook niet. Dat klopt ook niet. Hij staat niet alleen in zijn beleving.
Holleeder: Ik belde Sonja elke dag.
Tammes: Over Jacky’s (een restaurant in Amsterdam) zegt u: ik ben er één keer geweest.
Holleeder: Klopt.
Tammes: Hier stelt u dat bij, u zegt: ik ben er wel verschillende keren geweest met verschillende vriendinnetjes.
Holleeder: Klopt.
Tammes: Hoe kan het dat u eerst zo stellig bent?
Holleeder: Ik heb mij wel herinnerd dat ik er met een vriendinnetje was. Toen ik die tapgesprekken hoorde, dacht ik: “Jezus, met die ben ik er ook geweest.” In die context moet u dat zien.
Tammes: Ik ga u een stukje tonen uit de reclasseringsrapportage uit 2011, vlak voor u vrijkomt uit Kolbak.
Holleeder: Reclassering?
Tammes: U zegt dat u had besloten om zich niet meer in Amsterdam te vestigen en u daar zo min mogelijk te vertonen. Vorige week heeft u gezegd hoe dat is gegaan: u woonde in een huisje bij Apeldoorn, en u ging iedere dag terug naar Amsterdam.
Holleeder: Daar woont mijn familie, dan wil je toch je familie zien, dan kun je wel op een weiland gaan zitten in Friesland, ik ben en blijf een Jordanees en het gaat toch om die Westertoren.
Tammes: Op mij komt het over alsof u de reclasseringsmedewerker wat op de mouw heeft gespeld.
Holleeder: (lacht smakelijk) Mevrouw, ik heb die hele reclasseringsmedewerker niet nodig, ik kom gewoon vrij, ik hoef toch niks voor elkaar te krijgen. Dat u dat allemaal opzoekt, die onzin.
Tammes: Ik zie een discrepantie.
Holleeder: Ik ben heel blij dat u zoveel waarde hecht aan een reclasseringsrapport. Ik zou u willen verzoeken het rapport op te zoeken van na de Heinekenontvoering. Dat we een hechte familie zijn.
Tammes: Goed. Iets anders. Toen Cor werd doodgeschoten, weet u waar was?
Holleeder: Buiten de stad. Haarlem, dacht ik.
Tammes: Met wie?
Holleeder: Dat weet ik niet, daar zou ik over na moeten denken.
Tammes: En toen Endstra werd doodgeschoten?
Holleeder: Toen kwam ik uit Parijs.
Tammes: Met wie?
Holleeder: Met een vriendin.
Tammes: Welke?
Holleeder: Dat weet u toch?
Tammes: Ik vraag het aan u, ik hoef hier niet de vragen te beantwoorden.
Holleeder: Oké, de rechter zei dinsdag om minder namen te noemen. Ik was daar met Maike. Maar dan ga ik in het vervolg ook gewoon namen noemen.
Tammes: U was met Maike in Parijs. Was dat aldoor de bedoeling?
Holleeder: Ik ga met mensen naar Parijs als ik dat wil.
Tammes: Ik heb het nu over dit weekend in mei 2004, voor de dood van Endstra. Mevrouw Den Hartog verklaart dat u heeft gezegd dat u met haar naar Parijs wilde.
Holleeder: Ja. En dat ze niet wou (lacht)
Tammes: Ja, omdat ze twee kinderen heeft, daar moest ze voor zorgen.
Holleeder: Als ik het woord Parijs noem, zit ze al in de auto hoor, maakt u zich daar niet druk om, dat is echt onzin. De kinderen? Ik ben heel vaak met Sandra naar Parijs geweest, ze heeft heel vaak bij mij geslapen, voor de kinderen had ze altijd wel een regeling. Als ik tegen haar zei: ik ga naar Parijs, dan is ze altijd meegegaan. Dit is gewoon onzin.
Tammes: Zij zegt dat u haar heeft meegevraagd, dat zij niet kan omdat ze voor haar kinderen moet zorgen. Dan gaat u met Maike, dan komt terug, dan gaat u langs de familie van Endstra om te condoleren, en of u iets voor hen kunt doen. Dan zegt zij: “Hij zegt: ik slaap niet hier vannacht.” Zij zegt “Oké.” Hij zegt: “Luister: de volgende keer als ik tegen jou zeg: je moet mee, dan moet je je bek houden, want je ziet het. Ik heb het toch gezegd? Direct had er niemand meegegaan en had ik daar gezeten en wie zegt dan dat ik daar ben?”
Holleeder: (grinnikt) Dat meent u niet, die vraag (blijft lachen). Om te beginnen: als ik ergens moet wezen omdat niet hier wil zijn, wat onzin is, maar los daarvan: dan kan ik toch gewoon mijn creditcard gebruiken. Ik heb daar een advocaat, daar kan ik ook langs gaan, ik heb helemaal niemand nodig, ik heb Sandra niet nodig om mij een alibi te geven, dat slaat helemaal nergens op.
Tammes: Dat heeft ze uit de duim gezogen?
Holleeder: Nee, niet zij. Ik denk dat Astrid dit bedacht heeft.
Tammes: Oké. Doortrapt.
Holleeder: Vindt u dat doortrapt?
Tammes: Als dit zo is, dan is dat wel doortrapt.
Holleeder: Dus u zegt dat Astrid doortrapt is? Weet u dat nog niet?
Tammes: Daar ga ik niet over in discussie, ik hoor het u allemaal zeggen.
Holleeder: Het is heel simpel. Ach, maakt niet uit, ga maar verder met vragen.
Tammes: Weet u waar u was met de aanslag op John Mieremet, in 2002?
Holleeder: Nee. Ik denk: in Amsterdam. Ik was in ieder geval niet in Thailand.
Tammes: Ik heb het niet over 2005, maar over 2002 (de eerste aanslag was in Amsterdam).
Holleeder: Weet ik ook niet.
Tammes: Ik heb wat citaten uit gesprekken met bedreigingen om de boel onder druk te houden. Astrid zegt: “Willem zegt: je moet eerst dreigen en dan praten. Net zolang tot je doet wat hij wil.” Herkent u dat?
Holleeder: Ik heb gedreigd omdat ik erachter wilde komen wat er aan de hand was. Daar heb ik gelijk in gehad. Ik heb één fout gemaakt, ik had de boel links moeten laten liggen. Elke keer dacht ik: “Het klopt niet, je moet niet paranoia worden, Neus. Het is je eigen familie.” Dat heb ik geprobeerd, op mijn manier, met een beetje dreigen en een beetje doen. Wat Astrid zegt: Astrid is advocaat, ze weet precies hoe ze spelletjes in elkaar moet zetten. Corrupte advocaten zijn er, daar bent u het mee eens dus, en zo is dat gegaan.
Tammes: Was dit de enige keer? Eerst dreigen, dan doen?
Holleeder: Wacht effe. Dreigen en doen, dat heb ik niet gezegd. Dat legt u mij in de mond. Ik heb wel een grote mond. Net zoals mijn zusters. Bij het verhoor van Sonja had ik een paar vragen kunnen stellen, dan was ze uit haar dak gegaan, dan had ze het glas eruit getrapt. Net zoals Astrid hier boven de deur eruit probeerde te trappen, dat weet u ook. Zo zijn de Holleeders. Bij Sonja wilde ik weten wat er aan de hand was.
Tammes: Dus het had een bepaald doel.
Holleeder: Ademhalen heeft ook een doel.
Tammes: U schreeuwt, maar dreigen en doen komt u niet bekend voor.
Rechter Mildner: U zegt: een beetje dreigen, een beetje doen. Dat zei u vorige week, dat zei u net ook. U bedoelt: een beetje onder druk zetten.
Holleeder: Dat is het.
Advocaat Janssen: En niet zoals de officier het bedoelt: dreigen en doen wat je dreigt.
Tammes: Ik bedoelde: dreigen om de boel een beetje op te schudden.
Holleeder: Als u het zo had gezegd, was het een korter gesprek geweest.
Tammes: Uw zussen hebben het gehad over fluisteren. Dat u gaat fluisteren op het moment dat het belangrijk wordt.
(er wordt een geluidsfragment gedraaid)
Astrid: “Ik denk dat zij een beslissing moet nemen, moet ze het jou maar komen vertellen.”
Holleeder: “Dat gaat niet goed. Als ik haar vanavond tegenkom, sla ik haar het ziekenhuis in. Dat ze op intensive care komt. Ik ben nog nooit zo boos geweest in mijn leven. Ik ken hier niet mee leven.”
Astrid: “Zij weet toch dat je niet makkelijk bent, daarom snap ik het ook niet. Ik mag geen nee zeggen, hoe wil zij dat doen? Ik ben nu klaar. Ik zie je morgen wel even. Ik denk: “Ik haal haar op en neem haar mee.”
Holleeder: “Ik sla hier echt door die bosjes heen, ik sla haar tanden eruit, ik breek haar neus, ik breek haar kaak.”
Astrid (lachend): “Ik heb liever dat zij heel blijft.” Holleeder: “Dit gaat niet alleen mij aan. Ze heeft niet alleen mij in de maling genomen.”
Astrid: “Het klopt niet wat ze doet.”
Holleeder: “het is een slijmbal, een ouwehoer.
Astrid: “Als je het met de een kan, kan je het met iedereen.”
Tammes: Wilt u reageren?
Holleeder: Astrid heeft een spelletje met mij gespeeld, dat heb ik niet doorgehad. Astrid weet dat ze dit opneemt. Ze zegt woordjes die niks met het gesprek te maken hebben. Astrid heeft een selectie gemaakt. Er waren ook gewone gesprekken, waar ik zeg: “Ik bedoel het niet zo.” Die zitten er niet bij. Ze heeft geknipt en geplakt. Als dit een serieus verhaal zou zijn, had ze het ook met de politie kunnen opnemen. Dan was het een eerlijk verhaal geweest. Ze noemt woorden en geeft er een betekenis aan die er niet is.
Tammes: Er is ook een passage die u fluistert. Zoals zij zegt.
Holleeder: Dat is wat zij zegt, het kan ook zijn dat het slecht opgenomen is of dat de wind anders stond. Ik begrijp wat u aan het doen bent: wat Astrid zegt moet waar zijn, maar Astrid is gewoon een smerige leugenaar.
Stempher: Ontkent u nu dat u daar fluistert?
Holleeder: Ik hoor het niet, ik hoor wel dat dingen zachter zijn gezegd.
Stempher: Fluisterde u wel eens?
Holleeder: Ik zal best vaker zacht gepraat hebben, weet ik veel. U komt met een gesprek, waarvan ik niet weet dat het opgenomen is en dan vraagt u mij of ik daar gefluisterd heb. Dat slaat toch nergens op?
Stempher: Dat u niet weet dat het opgenomen wordt maakt het toch authentiek?
Holleeder: Gelukkig dat u dat zegt. Dat is ook heel belangrijk voor de opname van Sonja en mij van Tweede Kerstdag 2013. Als die authentiek is, daar heb ik allemaal dingen gezegd die ik wel meende, dat ik er altijd voor haar geweest ben, alles voor haar gedaan heb. Het is authentiek dat je hier iets niet hoort, maar of ik fluister of dat het door de wind komt? Zij zet er een datum op, ik weet niet wanneer dit was. Van Tweede Kerstdag met Sonja, dat weet ik. Soms praat ik zacht, soms praat ik harder. Sorry. Astrid geeft er een bepaalde waarde aan.
Tammes: U zegt: het is niet zo dat als het belangrijk was, dat ik iets in haar oor fluisterde.
Holleeder: Ik fluister ook weleens tegen meneer Malewicz (zijn andere advocaat).
Tammes: We kunnen vaststellen dat dit een andere setting is. Dit was buiten, daar waren geen andere mensen bij.
Holleeder: Dat kunt u wel vinden, ik fluister ook Malewicz wel eens wat in zijn oor, dan gaat het niet over liquidaties en moorden.
Tammes: Wat Astrid zegt: dat u bij belangrijke dingen iets in haar oor fluistert, dat klopt niet.
Holleeder: Nee, Astrid is gewoon een gluiperd, die liegt en bedriegt alles bij mekaar.
Advocaat Janssen: Hoe weet de officier dat dit buiten is en dat er niemand in de buurt is? Dat is allemaal interpretatie.
Tammes: Volgende.
(er wordt een tekstfragment vertoond, Holleeder gaat dat lezen)
Holleeder: Ik heb gehoord dat ik de douche en de droger aanzette? Dat kunnen jullie toch wegfilteren?
Tammes: Daar gaat het niet om.
Holleeder: Mij wel. Dat kunnen jullie er gewoon uitfilteren. Dat heeft ze van de week nog gezegd: “Dan gaat hij op de wc zitten en dan zet hij de douche aan.” Die douche kun je er gewoon uitfilteren. Dan heb je gewoon het gesprek. Dus dat ik op het toilet ga zitten en ga zeggen dat ik Endstra dood heb laten schieten, dat lijkt me een beetje raar.
Tammes: Het gaat erom dat als u iets belangrijks wil vertellen, u ervoor zorgt dat anderen het niet verstaan. Dat u fluistert of dat er een ruis omheen is.
Holleeder: Ik heb op het toilet niks tegen haar gezegd. Dat ik op het toilet ga zitten en de douche aanzet, dat is te belachelijk voor woorden.
Tammes: U zat weleens bij haar op de wc.
Holleeder: Ze is mijn zuster, dat zal ongetwijfeld wel eens gebeurd zijn.
Tammes: Met haar erbij?
Holleeder: Voor wat: haar erbij. Als ik naar de wc ga, ga ik naar de wc. That’s it.
Tammes: Ook dit is een fluisterfragment. (Holleeder gaat lezen)
Holleeder: Wat is uw vraag?
Tammes: Ik laat het horen. Het gaat over fluisteren.
Holleeder: U heeft het me net laten lezen en nu gaat u het me laten horen? Dan is het tóch geen fluisteren.
Fragment:
Holleeder: “Gaat ze mij het bos insturen? Geen 25 procent? Mag ze vijftig houden. Ze weet niet was ze aanhaalt Assie. Ik ben het echt zat! Zatzatzat! Kankerhoer!”
Tammes: Ik hoor in dit fragment een duidelijk fluistermoment.
Holleeder: Ik niet.
Tammes: Dan bent u denk ik de enige in de zaal.
(ze nemen de tekst door)
Holleeder: Er staat wel fluistermoment, maar ik hoor het niet. Er staan wel meer dingen in die uitgewerkte opnames wat niet klopt, dat weet u. Ik heb gehoord dat ik ga schreeuwen, het fluistermoment heb ik niet gehoord. Ik heb met Sonja gesproken, ik zeg: “Boks, ik moet een deel hebben van die film.” Dan komt Astrid met een heel ander verhaal, dan word ik boos, dan denk ik: godverdomme, ik heb het gisteren met haar besproken en nu is het veranderd. Maar het is niet Sonja geweest die het veranderde, dat is steeds Astrid geweest.
Tammes: Het gaat me niet om de inhoud, maar om het fluistermoment
Rechter Wieland: Mogen we het fluistermoment nog een keer horen? Het ontging mij ook, eerlijk gezegd.
(wordt opnieuw gedraaid, er is inderdaad alleen met veel fantasie iets van een fluistermoment te horen, het lijkt meer op een microfoon die even stoort)
Holleeder: Ik hoor het niet.
Advocaat Malewicz: Ik beluister dat de opname iets vervormt, ik zou dat niet kwalificeren als fluisteren.
Holleeder: Wat je hier kunt horen: er valt steeds een stilte, maar dat is geen fluisteren. Als het wel zo is, had ik het wel gezegd, ik mag ook heus wel fluisteren.
Tammes: U hoort mij niet zeggen dat u niet mag fluisteren, maar ik houd u alleen voor wat uw zusters zeggen en constateer dat hier een aantal fluistermomenten in zit.
(volgende fragment, Holleeder leest de tekst)
Holleeder: Ik herinner me geen fluistertjes. Er staat hier fluistermomenten. Misschien heb ik wat zachter gepraat. Ik kan me hier wel wat van herinneren. Ik heb aan Peter de Vries gevraagd hoe zit het met die film. Het gaat om geld voor de film wat hun niet willen geven en daar ben ik weer kwaad over.
Tammes: Ik laat het u horen, toch.
(fragment, het duurt even voor het start)
Holleeder: Als we toch even niks te doen hebben: los van het fluisteren, het betekent niet dat het waar is wat Astrid zegt.
(Fragment: Holleeder tegen Sonja: “Ik ben het echt zat, de laatste maal, als je mijn zussie niet was geweest, laatste maal, rode kaart!)
Holleeder: Dan moet u ook even de laatste bladzij van Tweede Kerstdag laten horen. Dan ga ik ook tekeer en aan het eind zeg ik dat ze zich niet druk hoeft te maken. Dat is wel zo netjes.
Tammes: We gaan zo meteen wel even kijken. Over het buiten praten en rondjes lopen. Astrid verklaart: het stellen van expliciete vragen is uit den boze, we gingen altijd buiten een rondje lopen. Sonja zegt ook: we gingen buiten een rondje lopen.
Holleeder: Als ik het goed begrepen heb van u net, kan ik ook praten met de douche aan op de wc. Dan hoef ik ook niet naar buiten.
Tammes: Waarom zo graag buiten?
Holleeder: Dat heb ik mij aangeleerd, dat doe ik mijn hele leven al.
Tammes: Waarom dan?
Holleeder: Omdat het niemand aangaat waar ik het over heb en dat hoeft niks illegaals te zijn.
Tammes: Waar ben u dan bang voor binnen?
Holleeder: Ik ben niet bang voor binnen, dit heb ik mij aangeleerd. Met tapgesprekken gaat het niet alleen over wat jij zegt, maar ook wat andere mensen zeggen, dat je denkt: wat lult die nou? Ik ben voorzichtig. Dit met Astrid is geen uitzondering, ik doe dit mijn hele leven al.
Tammes: Ik begrijp het echt niet. Waarom ga je naar buiten om iets te bespreken, als het over legale dingen gaat, waarom zou je dat niet binnen doen?
Holleeder: Er zullen heus dingen bij zijn die u niet hoeft horen. Dat wil niet zeggen dat het over liquidaties gaat en zeker niet met Astrid, zo belangrijk is Astrid niet. Over Goudsnip en het geld van de film, daar zal ik buiten over hebben gesproken met Astrid, dat kan in beslag worden genomen.
Tammes: Hoe zou u dat gedrag dan noemen, meneer Holleeder? Voorzichtigheid of berekening?
Holleeder: Voorzichtigheid.
Tammes: Sam Klepper. Dood op 10 oktober 2000. Dat kunt u zich nog herinneren?
Holleeder: Ja.
Tammes: Waar was u toen?
Holleeder: Bij Broodje Rai, ik ben met Johnny (Mieremet) naar Bram (Moszkowicz) gegaan, we hoorden het toen we op de trap liepen.
Tammes: Wanneer had u voor het eerst daarna contact gezocht met mevrouw Den Hartog.
Holleeder: Ik ben één keer bij haar geweest.
Tammes: Wanneer?
Holleeder: Dat weet ik echt niet.
Tammes: Waar bent u bij haar geweest?
Holleeder: Bij haar thuis, in België. (Klepper en Mieremet hadden beiden een villa in Neerpelt, net over de grens bij Valkenswaard) Ze had gezegd dat als Sam wat zou gebeuren dat ik en Endstra erachter zouden zitten.
Tammes: Wat vond ze van uw komst?
Holleeder: Ik had gebeld.
Tammes: Wat vond ze daarvan?
Holleeder: Prima. Ik heb het met haar besproken en uitgelegd dat het niet zo is en dat heeft ze aangenomen.
Tammes: Daarna zijn er nog ontmoetingen geweest?
Holleeder: Ze heeft een paar keer gebeld of ik naar Eindhoven kon komen. Dat ging meestal over de erfenis van Sam en over Endstra en Mieremet.
Tammes: Ook wie wel de opdracht heeft gegeven?
Holleeder: Dat heeft Johnny zelf uitgezocht.
Tammes: Heeft u dat met haar besproken?
Holleeder: Nee.
Tammes: Zij wist niet dat Jocic…
Holleeder: Op een bepaald moment wel. Dat is moeilijk te zeggen, dat ga ik ook niet doen, elk woord weegt u.
Tammes: Sandra zegt: In de eerste week van 2001 belt u met vraag of Sandra naar Eindhoven wil komen. Dat wil ze niet, u komt dan naar Neerpelt, dan is daar een gesprek in de kelder.
Holleeder: In de garage.
Tammes: De week erna een paar keer in een café bij het station in Eindhoven.
Holleeder: Klopt.
Tammes: Er is ook een tapgesprek van 10 januari 2001 om half zeven ’s avond. U wordt gebeld door Sandra, of u even tijd heeft, ze wil wat bespreken. U zit in Maastricht, u spreekt met haar af in Eindhoven.
(gesprek wordt getoond, tussen Mieremet en Holleeder, van diezelfde avond, een uur of tien)
Tammes: Gaat dit over mevrouw Den Hartog?
Holleeder: Klopt
Tammes: Het begint met dat u Mieremet iets leuks wil vertellen. Wat is dat leuke?
Holleeder: Er waren veel dingen onduidelijk, over wat Sandra vertelde over Sam, die niet klopten. Johnny wist dingen niet die Klepper wel had gedaan.
Tammes: Wat dan?
Holleeder: Dat weet ik niet.
Tammes: U zegt: een aantal dingen. Daar is toch wel één ding van blijven hangen? Het was leuk genoeg om erover te bellen.
Holleeder: Ik weet het echt niet meer.
Tammes: U zegt dan: “Het zijn allemaal kleine dingetjes, dat je denkt: o, toch. Zie je wel? Langzaam komt het toch allemaal zoals ik gezegd heb.” Wat bedoelt u daarmee?
Holleeder: Het is 17 jaar geleden!
Tammes: U zegt: “Het komt allemaal vanzelf.” En dan zegt Johnny: “Dus dan heb ik weer ongelijk?” U zegt: “Ja, het is ongelooflijk. Maar het komt heel langzaam, die persoon heeft er zelf ook moeite mee. Als die persoon eerlijk wil zijn moet ze haar eigen partij afvallen.”
Holleeder: Dit gaat over dingen van Sam die Johnny niet wist. Dat kan van alles zijn geweest.
Stempher: U zegt: “Het is heel leuk, langzaam valt de puzzel in elkaar.” John zegt: “Als het dan maar voordeel is in plaats van nadeel.” Dan zegt u: “Alleen maar voordeel.”
Holleeder: In de zin dat er dingen duidelijk worden. Ik zit in een café, Sandra vertelt dingen over Sam die ze eigenlijk niet wil vertellen, ik bel daarover met Mieremet. Het zou toch raar zijn als ik mij herinner wat er 17 jaar geleden precies besproken is?
Stempher: Dat ligt er maar net aan. Daar gaan we het nog over hebben.
Tammes: In januari vertrekt Sandra een week naar Oostenrijk met de kinderen, u komt daar ook.
Holleeder: Dat herinner ik mij.
Tammes: Hoe lang bent u daar geweest?
Holleeder: Eén dag.
Tammes: Ze zegt: die skivakantie was op uw advies.
Holleeder: Nee, Mieremet geeft haar advies. Zij zoekt contact met mij.
Tammes: Waarom gaat u naar haar toe?
Holleeder: Dat is de aard van het beestje, je gaat ernaar toe om te helpen.
Tammes: Op 16 januari vliegt u naar Innsbruck. U gaat met haar eten en naar het casino.
Holleeder: Klopt. En toen wou ze met me naar bed en dat heb ik niet gedaan.
Tammes: Oké. Ze zegt: “Ik ben op advies van Wim naar Oostenrijk gegaan, omdat Jocic achter mij aan zat. Een paar dagen later bericht hij mij dat ik terug kan komen omdat het gevaar geweken is.” Dan haalt ze de kinderen van ski-les en rijdt ze terug.
Holleeder: Ik ben niet degene die advies geeft.
Tammes: Mieremet is niet naar Oostenrijk gegaan.
Holleeder: Als ik iets voor iemand kan doen, ga ik ernaar toe. Ik ben alleen tussenpersoon geweest.
Tammes: Heeft u het advies van Mieremet dan overgebracht?
Holleeder: Dat kan zijn.
Tammes: Ik zie geen contacten tussen Sandra en Mieremet. Kan het zijn dat u het advies heeft overgebracht en dat zij niet wist dat het van Mieremet kwam?
Holleeder: Nee. Het is Mieremet die het allemaal besloten heeft. Ik heb niet tegen haar gezegd dat ze naar Oostenrijk moest gaan, dat contact had ik helemaal niet met haar. Dat slaat helemaal nergens op. Ik ga zeker mensen geen adviezen geven als ik zelf niet weet wat er aan de hand. Dat soort dingen zeg ik sowieso nooit. Ik heb haar niet geadviseerd: ga maar weg. Als het wel zo zou zijn, zou ik dat gewoon zeggen.
Tammes: U bent naar Neerpelt geweest, u heeft haar een aantal keren in het café ontmoet, en in Innsbruck. Dat zijn best veel contacten.
Holleeder: Ik weet dat het in die periode hectisch was en dat Sandra bang was. Je probeert mensen te helpen en aan het eind krijg je dat gezeik aan je kop.
Tammes: Zij zegt erover…
Holleeder: Ah! Daar heb je het! Zij zegt!
Tammes: Dat ze op uw advies naar Oostenrijk is gegaan en dat er een dreiging was van Jocic en dat u komt en een dag later zegt dat de kust veilig is en ze terug kan komen.
Holleeder: Hoe kan ik nou zeggen dat de kust veilig is?
Tammes: Ze haalt de kinderen van school en rijdt terug naar Nederland.
Holleeder: Ik hoor het u zeggen.
(Er wordt een tekst van een tapgesprek vertoond tussen Mieremet en Holleeder van 23 oktober 2000 om 22.21 uur)
Tammes: Dit was in Serajevo.
Holleeder: Die afspraak stond allang, het was de bedoeling om daar gokhallen te openen.
Tammes: Het gaat erover dat u heeft uitgezet of Jocic verantwoordelijk is voor de moord op Klepper.
Holleeder: Uitgezet is een groot woord, maar ik heb met wat mensen gesproken: “Wat vind je ervan?”
Tammes: En dat de conclusie was dat Jocic niet degene was die er verantwoordelijk voor is.
Holleeder: Klopt.
Tammes: Sandra zegt dat ze heeft betaald onder dreiging dat zij en de kinderen zouden worden doodgeschoten. Als ik dit zo lees wist u allang dat Jocic er niet achter zat.
Holleeder: Dat is wat u doet: dingen verdraaien. Dit is op 23 oktober. Dan is er nog helemaal geen sprake van dat Jocic betaald moet worden. Mieremet is wel gekomen met het verhaal van Norbert Stok, over Jocic. Ik heb toen tegen Mieremet gezegd: hier weet niemand het en ik vind het raar dat die Norbert Stok het weet. Toen heeft Mieremet twee jongens naar Magdi Barsoum gestuurd, en toen heeft hij de bevestiging gekregen van Norbert Stok en van Barsoum dat Jocic erachter. Dat is veel later.
Tammes: Wanneer was dat dan precies?
Holleeder: Dat weet ik niet, ik ga niet gokken met datums. Die taps met Barsoum zijn er, die heeft u gelezen.
Tammes: U weet niet wanneer dit is.
Holleeder: Mevrouw, dit is 18 jaar geleden!
Tammes: Het is opmerkelijk dat mevrouw Den Hartog vanaf het begin dacht dat Jocic verantwoordelijk was voor de dood van Klepper, dat u vrij snel contact met haar opneemt, een relatie met haar aanknoopt en dat zij al die tijd in veronderstelling blijft dat Jocic verantwoordelijk is…
Holleeder: Dat is toch ook zo?
Tammes: Kennelijk was u in oktober…
Holleeder: Nee nee nee, u probeert het weer te verdraaien, dat wordt een beetje flauw. Johnny kwam met het verhaal van Norbert Stok, door de telefoon. Ik was daar toevallig, niemand had er wat van gehoord, ik heb tegen Johnny gezegd: volgens mij is het onzin. Dan gaat Johnny naar Magdi Barsoum. Barsoum is samen met Jocic. Dan gaat het pas lopen. Ik heb Sandra niet voorgehouden dat Jocic erachter zat. Ze hebben allemaal een dikke peuk in hun broek, ik ben gewoon blijven rondlopen terwijl ik toch met Mieremet omging, ik heb ze geholpen. Ik heb het verhaal Jocic niet bedacht, Mieremet heeft het zelf gecontroleerd en die heeft daarna Hillis ingeschakeld om het op te lossen.
Tammes: Wij zien geen contacten tussen Mieremet en mevrouw Den Hartog…
Holleeder: Maar…
Rechter Mildner: Wilt u wachten tot de officier is uitgepraat?
Advocaat Janssen: Ik maak ook een beetje bezwaar. Het is enigszins misleidend wat de officier doet. We weten allemaal hoe het is gegaan, over de contacten met Barsoum en Hillis; de ontmoeting met mevrouw Den Hartog is in januari 2001. Het wordt nu wat gek neergezet, de tijd wordt in elkaar gedrukt en als de suggestie wordt gewekt dat het Holleeder moet zijn geweest die de informatie aan mevrouw Den Hartog heeft overgebracht, komt dat niet overeen met wat we allemaal weten uit het dossier. Dat moet dan niet zo gepresenteerd worden.
Stempher: Dan wil ik daar wat op zeggen. Het wordt gehaald uit een verklaring van mevrouw Den Hartog die zegt: “Willem heeft dit tegen mij gezegd. Dit was al voordat wij een relatie kregen. Mieremet was toen al weg. Ik denk dat dit eind 2000 was. Willem bedreigde mij en maakte mij bang met een vermeende bedreiging door Joca richting mij en mijn kinderen en de kinderen van Mieremet. Ik heb die dreiging afgekocht. Ik heb in een portiek in de PC Hooftstraat een miljoen cash betaald.”
Janssen: Zullen we het dan ook even over de Lexington hebben?
Stempher: Néé!
Janssen: Nee?
Stempher: Néé! Dit is gewoon een verklaring van mevrouw Den Hartog.
(‘Barretje Lexington’ aan de Willemsparkweg was een verzamelplaats van ‘de finefleur van Zuid’, maar ook Holleeder, Klepper en Mieremet waren hier vaste bezoekers. Waarom reageert Stempher hier zo fel op? Dit kwam even niet in de kraam te pas: het moest gaan over Sandra die bedreigd werd door Holleeder, niet door Mieremet. Over die bedreiging door Mieremet in Lexington heeft Sandra een interessante verklaring afgelegd. Ze vertelt: “John was panisch voor één ding: dat was voor doodgaan. Alles wat met een graf te maken had, voor de hemelpoort. Je kon ook niet hem praten over begrafenissen, daar was hij zó bang voor!”
Tijdens het bewuste dreiggesprek in de Lexington had hij tegen Sandra geroepen: “Ik schiet jou en je kinderen gewoon dood.” Toen had Sandra gezegd: “Je bent dertig jaar lang Sam’s beste vriend geweest en dit zeg jij tegen de moeder van zijn kinderen, over zijn kinderen? Ik zeg: ‘De dag dat jij doodgaat, dat Sam boven op jou wacht bij die hemelpoort, is de dag dat je zou wensen dat je weer leefde.’ Daar is hij altijd bang voor geweest.”
Sandra had ook gezegd: “Ik hoef jou en Ria nooit meer te zien, voor mij zijn jullie allebei dood.” Waarop Mieremet vreselijk was beginnen te schelden en had gezegd: “Het laatste wat ik in mijn leven doe is zorgen dat jij in de goot komt.”)
Janssen: Wat is er bij Lexington gebeurd? Ik gun de officieren hun ondervraging, maar het moet wel een correct beeld geven. Als dan de suggestie wordt gewekt dat meneer niet naar waarheid verklaart, omdat tijdstippen niet zouden kloppen, dan lijkt het verhoor niet te zijn gericht op krijgen van informatie maar om het neerzetten van een bepaald beeld.
Stempher: De vraag is of meneer Holleeder degene is die haar de informatie verstrekte. Daar kan de verdachte gewoon antwoord op geven.
Holleeder: Sandra heeft alles zelf doorgenomen met Mieremet. Ze zegt er niet bij dat ze is gevlucht uit België omdat Johnny elke dag bij haar op de bank kwam zitten. Als u geen tapgesprekken heeft, wil dat niet zeggen dat ze geen contact hebben.
Stempher: U ontkent dat u dat gezegd heeft.
Holleeder: Ik heb Sandra niet bang gemaakt voor Jocic, het is een oude vete. Daarvoor zijn ze verhuisd naar België. En het was ook geen valse beschuldiging.
Stempher: Heeft u die informatie over de dreiging door Jocic doorgegeven of niet. Ja of nee. Simpel.
Holleeder: Het is geen simpel ja of nee. Ik weet niet wat er besproken is. Mieremet heeft het met haar besproken en dat ze moet betalen. Dat was niet mijn pakkie-an. Zij kan het verdraaien en moeilijk doen, dat is gewoon onzin.
Tammes: Een beetje dreigen en de boel opschudden. Dit is de onherroepelijke veroordeling voor de bedreiging van Peter de Vries.
Holleeder: Ik hoorde van iemand – dat verhaal gaat al zo lang – dat Peter een relatie had met Sonja, ik wilde hem daarmee confronteren. Ik had daar ruzie over gehad met Sonja, u hebt Sonja daar zelf ook over gehoord, u weet hoe ze kan zijn, dan gaan die Holleeders over en weer schreeuwen. Ik was om de hoek bij Peter, ik zeg: “Ik ga wel naar Peter, en die film gaat ook niet meer door, ik ben klaar met dat gezeik.” Peter komt naar beneden met zijn vrouw, die blijft erbij staan, dus heb ik niet over Sonja gehad, alleen over de film. Ik heb geschreeuwd en gedaan. Hij zegt op het politiebureau: “Hij kwam onverwacht langs.” Dat was niet waar, Sonja had gebeld dat ik eraan kwam. Het was een opzetje. Bij de politie heeft hij niet gezegd dat ik hem met de dood heb bedreigd, ik wou hem gewoon een paar klappen geven of een schop onder zijn kont, zoals Steve Brown dat heeft gedaan. Hij riep mij steeds terug als ik wegging. Toen heeft hij aangifte gedaan en gelijk in de media gezet: hij heeft mij bedreigd met de dood. Dat heb ik helemaal niet gezegd. Ik ben veroordeeld omdat het past in mijn v.i. (vervroegde invrijheidstelling), waar ik al zo voorzichtig mee was met de zoon van Sandra. Het was een opzetje, Peter de Vries heeft ook gezegd dat ze dachten toen ik daar langskwam dat het was omdat hij al met Sonja en Astrid valse verklaringen had laten afleggen bij de politie.
Tammes: Als ik het goed begrijp bent u het slachtoffer, niet hij.
Holleeder: Ik ben geen slachtoffer van Peter de Vries, maar wel van de mediahype die hij gemaakt heeft, samen met Astrid.
Fragment van een gesprek tussen Astrid en Willem.
Holleeder: “Kankerstreek, vieze hond, hij speelt een spel, hij kan toch gewoon zijn mond houden. Hij weet dat ik een probleem heb met die drie jaar.”
Astrid: “Ik ga hem wel bellen.”
Holleeder: Om half acht heeft hij een afspraak met Stijn. Krijg ik die drie jaar aan mijn reet. Iedereen heeft gezeik over die kankerfilm, ik kan er nog drie bij gaan zitten. Ik denk dat hij zijn poot stijf gaat houden, betere reclame is er niet voor die film, kan hij stoer doen in Amerika.”
Astrid: “Hij heeft daar ook niet bij stilgestaan.”
Holleeder: “Die drie jaar, dat is zijn schuld. Dan komt dat jongetje weer. Na zeven jaar blij dat zijn vader er weer uit is. Moeten zijn kinderen… Heel verdrietig.” (lijkt te huilen).”
Astrid: “Als ik met hem ga praten en uitleg: het is heel zielig voor die jongen.”
Holleeder: “Er zijn alleen maar verliezers, dat komt door die kanker-Sonja. Ik mag niet bij Sonja thuiskomen omdat Francis een goeie baan heeft, maar die film maakt niet uit. Kankerhond Sonja! Sonja heeft mijn leven verkankerd! Net zoals ze het leven verkankerd heeft van Cor zijn familie en al die mensen die dachten dat ze het geld zouden krijgen dat Cor beloofd had. Ben ik kotsmisselijk van. Omdat hij aangifte doet. Je ken toch de volgende dag komen praten. Dat is het probleem, Assie. Vieze hond. Ik kan niks anders doen dan wat ik moet doen. Hij heeft die twitter gestuurd, de hele dag staat die telefoon roodgloeiend, de media zit er bovenop. Rammen rammen rammen! Hij weet donders goed wat hij doet met die media. Waarom twitter je dan? Waarom praat je het niet uit?
Astrid: Zal ik hem even bellen?
Holleeder: Ik weet niet wat voor spel hij speelt.
Astrid: Ik denk dat ik hem goed genoeg ken en dat hij geen gekkigheid uithaalt. Hij weet dat ik normaal ben en altijd het goede zoek.
Holleeder: Ik ben gewoon boos geweest en niet meer dan dat. Nu zit ik met de gebakken peren omdat hij die actie ondernomen heeft. Ik wil het oplossen, maar niet van: “Sorry meneer De Vries, ga even lekker zitten.” Er moet van beide kanten geen schade zijn.
Tammes: Wat vindt u van dit gesprek?
Holleeder: Dit is nou het voorbeeld wat hier speelt, ik word er emotioneel van. (met gebroken stem) Door m’n eigen zuster met Peter de Vries er gewoon ingeluisd, vieze hond.
Tammes: Mij vallen drie dingen op. U zoekt de schuld niet bij u zelf, alleen bij Peter de Vries. Het tweede is dat u behoorlijk dreigend bent en het derde: dat u op belangrijke momenten fluistert.
Holleeder: U maakt er steeds fluisteren van, ik weet niet waar die apparatuur zit, kan zijn dat zij zich omdraait of ik. En dreigend? Zo praat ik, ik ben een jongen uit de Jordaan. Wat hier duidelijk is: wat een viespeuken Astrid en Peter de Vries zijn. Als je iemand zo lang kent om die in de maling te nemen, omdat ik alleen maar ruzie heb gemaakt aan de deur omdat ik die film niet wil. Ik vind het heel normaal als je die film niet wil.
Tammes: U bent veroordeeld voor bedreiging..
Holleeder: Jajaja.
Tammes: En u legt de schuld alleen maar bij een ander.
Holleeder: Nee mevrouw.
Tammes: Niet alleen bij Peter de Vries…
Holleeder: Nee mevrouw.
Tammes: Ook bij Sonja die uw leven heeft verkankerd en u bent de enige die niets fout heeft gedaan, dat begrijp ik gewoon niet.
Holleeder: Het is jammer dat u zich niet kunt verplaatsen in mijn situatie. Dat u met uw eigen zuster en iemand die u meer dan dertig jaar kent er zo wordt ingeluisd, dat ze je v.i. willen aansmeren omdat ze valse verklaringen aan het afleggen zijn bij de politie… Nou hoor je precies hoe ik er ingeluisd ben en hoe Astrid dit smerige spel speelt. Dat doet me zeer.
Stempher: Meneer Holleeder, u bent degene die daar aan de deur heeft gestaan. Er zijn echt andere manieren…
Holleeder: Ik kom uit de Jordaan. Wij praten niet zo netjes als u. Ik ben heel anders opgevoed. Ik ga ernaar toe, de volgende dag had je het uit kunnen praten. Je kan ruzie krijgen, je mag schreeuwen en schelden, dat doet Sonja hier ook, als je het de volgende dag uitpraat is het klaar. Maar als je met een vies smerig spelletje bezig bent en je gaat naar de politie om mij drie jaar v.i. aan de kont wil smeren omdat hij met een spellertje bezig is en een boek wil schrijven en nog een film willen maken… Ik kom bij Peter de Vries aan de deur zoals ik altijd bij hem aan de deur gekomen ben, als vriend. Als vriend mag ik er wat van vinden en er wat van zeggen. Dat ik geen film wil, voor mijn kinderen. Als ik als vriend met iemand ruzie maak, ga je niet naar de politie, dan praat je het de volgende dag uit. Met ruzie gebruik ik geen hele nette woorden, ik ben Willem die is opgegroeid in de Jordaan, ik scheld, ik doe, maar ik heb niks gedaan.
Stempher: En als vriend zeg je: “Je weet wat er gaat gebeuren! Ik dreig niet maar ik doe! Niemand die mij tegenhoudt, vuile kankerhond dat je bent.”
Holleeder: Dat bedoel ik, dat hem in elkaar trap. Ik had hem ook in elkaar moeten trappen.
Stempher: U bent in gesprek met uw zus, waarom hoor ik u niet zeggen: ik had helemaal niet naar die deur moeten gaan?
Holleeder: Ik ben er gewoon ingeluisd. Aan het eind van de rit heb ik het bij het goede end. Hij wilde me gewoon drie jaar v.i. aan mijn kont geven. Ik kon niet begrijpen waarom, ik ken hem 30 jaar, ik heb hem niet met de dood bedreigd, en hij gaat naar de politie, ik heb gezegd: moet ik je een paar klappen geven? Dat doet-ie voor Steve Brown ook, maar ik ben toch geen Steve Brown, ik ken die man al meer dan dertig jaar! Dan mag ik toch wel ruzie maken?
Stempher: Wat mij verbaast is dat ik u niet hoor zeggen: ik had die woorden niet moeten gebruiken.
Janssen: Er vallen mij ook twee dingen op in dit gesprek. Ze lijken regelmatig andere mensen tegen te komen, er wordt elke keer hoi gezegd en het tweede: hij is boos op Sonja, omdat hij die ellende heeft gekregen, net als de familie Van Hout, die hebben ook niks van haar gekregen, terwijl Cor dat wel beloofd had. Authentiek: opgenomen zonder dat hij het weet.
Tammes: Ik ga een aantal dreigingsfragmenten met u doornemen. Eerst uit het Tweede Kerstdag-gesprek met Sonja.
Holleeder: Ook die anderhalve bladzijde daarna, mag ik hopen?
Tammes: Ik geloof niet dat we dat hebben geselecteerd.
Holleeder: (lacht) Dat dacht ik wel!
Stempher: Die ruimte gaat u echt nog wel krijgen, wees niet bang.
(fragment wordt getoond)
Holleeder: Ja? Dus?
Tammes: Wat is uw reactie?
Holleeder: “We gaan het wel zien, nog één keer, een verraaiersdingetje, nog één keer, geloof me nou, dat wil je niet, geloof me, dat wil je echt niet.”
Tammes: Wat wil ze echt niet?
Holleeder: Verraaien! Kijk, ik zit hier niet voor mishandeling, omdat ik iemand een klap heb gegeven. U probeert met elk woordje waar ik gewoon iemand een klap geef…
Tammes: Dat vind ik niet zo gewoon…
Holleeder: Ik heb het al eerder gezegd, ik kom uit…
Tammes: Uit de Jordaan, geloof ik (gelach).
Holleeder: Ik ben zestig jaar, ik heb weleens wat gevochten en gedaan, de volgende dag geef je elkaar een hand en zit je wat te drinken. Kunt u zeggen: dat is strafrechtelijk niet goed. Maar ik heb géén opdrachten gegeven voor liquidaties en de gesprekken gaan daar ook niet over. En daarvoor zit ik hier. Prima dat u een sfeer wil kweken dat ik een boef ben. Hoeft u niet te doen, ik ben een boef. En ik heb ook weleens iemand een klap gegeven.
Tammes: U bent ook veroordeeld voor ontvoering en afpersing
Holleeder: Jajaja, dat klopt, maar daar hebben ze allemaal van meegevreten. Het gaat om die opnames. Ik begrijp niet wat er gebeurt. Het klopt niet. Ik heb niet één ding gedreigd, ik heb elke keer wat anders verzonnen. Ik probeer erachter te komen wat er is.
(fragment wordt afgedraaid)
Holleeder: Daar wil ik wel wat op zeggen. Ik had met Sonja afgesproken dat ze niet naar Amerika zou gaan voor die film. Ze wil Jan en Frans geen geld geven, ik heb gezegd: ga die mensen hun ogen niet uitprikken, ga daar niet zo pontificaal lopen, dan krijgen we ruzies, dan krijgen we helemaal niks. Ga die mensen niet provoceren. Dat hebben we afgesproken. Ze gaat naar Amerika en dan gaat ze pontificaal op de foto met Anthony Hopkins en zet dat op Facebook. Ik zeg: die mensen hebben recht op geld, ga ze niet provoceren. That’s it.
(fragment, met “laatste officiële waarschuwing, rooie kaart.” Sonja: “Wim, ik zweer het op alles wat me lief is dat het niet zo is.”)
Tammes: “Laatste officiële waarschuwing.”
Holleeder: (lacht) Ik mag toch wel wat zeggen! (blijft lachen) Ik ben gewoon boos. Dan zeg ik dat: rooie kaart!
Advocaat Janssen: Een ondervraging is bedoeld om informatie te krijgen. Twee dagen geleden is Sonja gehoord op zitting. In de media is gezegd dat het zo hard ging en dat de advocaat haar zo stevig aanpakte. U heeft inmiddels de taps gekregen. Grote delen hebben we niet voorgehouden. Met name de onderdelen die gevoelig waren voor haar. Met haar dochtertje, met Cor. Ik heb Sonja Holleeder behoorlijk gespaard, ik had het veel onaangenamer kunnen maken, ik had haar – gezien ook de ervaringen bij de rechter-commissaris – zover kunnen krijgen dat ze krijsend en vloekend en scheldend in die box had gezeten. Heb ik niet gedaan, dat is niet de bedoeling. Ik heb nu de indruk dat die taps vooral worden afgedraaid om iedereen te laten horen hoe lelijk meneer schreeuwt. Dat mag het OM doen, om een beeld neer te zetten, maar dat kunnen wij ook doen. Ik vraag me af of dat een goede weg is.
Tammes: Wij zouden graag even pauzeren.
Lunchpauze.
Tammes: We waren bezig met het onderwerpje: beetje dreigen en opschudden en een zekere dwang. We hebben Sonja gehad, we komen bij Sandra. Hoe was uw relatie met Sandra?
Holleeder: Goed, gewoon, normaal
Tammes: Zag u elkaar veel?
Holleeder: Dan wel, dan niet, hoe het zo uitkwam
Tammes: Controleerde u dingen die zij deed?
Holleeder: Nee.
Tammes: Waren er dingen die zij niet mocht doen?
Holleeder: Je hebt altijd in relaties dingen die je niet leuk vindt, andersom ook.
Tammes: Kunt u iets noemen, maakte u afspraken?
Holleeder: Toen ik vastzat heb ik wel afspraken gemaakt dat ze bepaalde dingen niet zou doen. Bijvoorbeeld omgaan met iemand die veel drinkt en altijd in de kroeg hangt.
Tammes: Van 6 juli 2010 tot 7 januari 2011 zat u vast. Toen zijn er 447 contactmomenten geweest, dat is gemiddeld 2,5 keer per dag. Dat vind ik persoonlijk best veel.
Holleeder: Dat is heel weinig. Ik zat in De Schie, ik had een telefoon in mijn cel. Ik heb Sonja gebeld, mijn moeder belde ik elke dag. Tijdverdrijf. Ik vind het flauw wat u doet: wij hebben gevraagd om die gesprekken. Tegen ons heeft u gezegd dat u ze niet had. En recreatie: hoef ik niet, dat drukke gedoe, dan ging ik liever op bed bellen.
Advocaat Janssen: Zowel door mr. Franken als door ons is gevraagd om gesprekken uit deze periode. Begrijp ik goed dat ze er toch wel zijn? Eerder is gezegd dat ze niet bewaard waren gebleven.
Tammes: Dit is een gesprek uit het dossier Calkta5 (naar de liquidatie van Sam Klepper)
Janssen: Dat is toch niet uit De Schie? Dat is in 2000.
Tammes: Zullen we dit op een ander moment bespreken? Ik wil het graag aan uw cliënt voorhouden…
Holleeder: Van wanneer is dat gesprek dan?
Tammes: Dat zeg ik net: 10 juli 2010.
Holleeder: U zegt: dat is Calkta.
Tammes: Dat staat er. Als het niet klopt dan klopt het niet.
Holleeder: Dat weet u toch zelf, dat het niet klopt?
Tammes: Ik ga het u voorhouden, het gaat om de inhoud.
Rechter Wieland: Er is gevraagd of er gesprekken waren uit De Schie. Daar heb ik nog geen antwoord op.
Tammes: Omdat ik het niet weet.
Rechter: O. Dat is ook een antwoord, maar dat heb ik niet gehoord.
Janssen: U zegt: dit komt uit Calkta5?
Tammes: In mijn exemplaar staat: Calka5. Ik ben met u eens dat dat het merkwaardig is omdat dat onderzoek toen niet meer liep. Misschien zijn ze later in een dossier gevoegd. U zou het moeten kennen.
Janssen: Ik kan u garanderen dat we dit niet hebben, we hebben er meermalen om gevraagd.
Tammes: Zullen we even naar de inhoud kijken?
(er is even een technisch probleem)
Janssen: Een van de eerste verzoeken van mr. Franken was: gesprekken vanuit de p.i. en met name vanuit De Schie, omdat die hele kwestie ging over Dino Soerel. Er is steeds te kennen gegeven dat die gesprekken vernietigd zouden zijn.
Holleeder: Na vijf maanden.
Tammes: Dat antwoord moet ik u schuldig blijven.
Holleeder: U hoeft zich niet schuldig te voelen (veel gelach op de tribune)
Rechter: Dat zei de officier niet, dan zijn de rollen omgedraaid.
(het lukt niet het fragment af te draaien, er volgt een schorsing; daarna krijgt Holleeder gelegenheid het te lezen; het is een gesprek tussen Sandra en Willem, 10 juli 2010. De officier noemt Sandra soms ‘mevrouw Den Hartog’, ik heb het meestal genoteerd als Sandra).
Tammes: U zit vast. Sandra zit thuis, u vindt het wel goed dat ze wat gaat doen, dat klinkt heel fideel. Dat mag alleen als ze zich aan de afspraak houdt.
Holleeder: Dat heb ik toch net gezegd?
Tammes: Welke afspraak?
Holleeder: Dat ze niet met een bepaald iemand op een terras gaat zitten omdat die persoon heel veel drinkt.
Tammes: Ze mag alleen opleidingen doen waar alleen maar vrouwen op zitten.
Holleeder: Er zitten allemaal vrouwen, het is voor een nagelstudio. Ik heb afgesproken dat ze niet met die persoon op een terrasje gaat zitten.
Tammes: Welke persoon? Dit gaat over vrouwen die op die opleiding zitten.
Holleeder: Mevrouw, ik weet helemaal niet of er vrouwen op de opleiding zitten.
Tammes: U zegt net…
Holleeder: U knipt er een stukje uit. Het is heel simpel, zo ga ik om met al mijn relaties. Als ik iets niet leuk vind, zeg ik dat. Als ze dat niet leuk vinden, mogen ze ook weggaan. Ga dan je eigen gang en laat me met rust, regel de rest voor jezelf.
Tammes: U zegt dat u de afspraak had dat ze niet met een dronken man op een terras mocht zitten.
Holleeder: Ik heb het niet over een man, over iemand.
Tammes: Een man, heeft u gezegd.
Holleeder: Vriendin, heb ik gezegd.
Rechter Wieland: Ik hoorde: met iemand die veel drinkt.
Holleeder: Ja.
Tammes: Ze mag wel opleidingen volgen met alleen maar vrouwen, maar ze mag niet met die vrouwen op een terras gaan zitten. Dat is meervoud.
Holleeder: Zo is het niet, maar het maakt niet uit.
Tammes: Mij wel.
Holleeder: Want?
Tammes: Het is anders dan u eerst zegt.
Holleeder: Wat denkt u nou? Ik zit hier voor liquidaties, niet om een gesprek te duiden over hoe ik met Sandra om ben gegaan. Ik ga met mijn relaties om zoals ik ga en ik hoef van u ook niet te weten hoe u met uw relaties omgaat. Van al die andere gesprekken uit De Schie weet u niks, u pakt een stukkie waarvan u denkt dat hat aardig is in uw verhaal. Wat een onzin. Klaar uit! Dit is hoe ik met Sandra omging, voor de rest zeg ik er niks over. Dit is privé en klaar.
Tammes: U schept een beeld van een ongelooflijk gezellige familieman. Dat proberen wij te nuanceren. Uit dit gesprek blijkt dat u degene met wie u omgaat ernstig beknot.
Holleeder: O, op die manier. Mevrouw: ik ga om met mensen zoals ik dat wil. Dat heeft niks met liquidaties te maken, ik hoef geen joviale jongen te zijn, ik ben met iedereen goed omgegaan, ze kreeg elke maand 6000 euro en geld voor kleding en als het haar niet had bevallen had ze weg moeten gaan.
Tammes: Ik ga u nog een gesprek laten zien.
Holleeder: Ik zit in de gevangenis, dan ben ik pissig, ik hoef toch niet altijd in uw taal te praten?
Tammes: Nee, helemaal niet. Ik ga u nog een gesprek voorhouden, dat is wat ik zeg.
Holleeder: Kinderachtig (gelach).
(gesprek van 13 juli 2010)
Tammes: Het gaat over die opleiding, Sandra zegt dat ze alles rustig aan het bekijken is, ze moet op beurzen staan. Dat vindt u wat minder. Zij moet zich realiseren dat u daar zit. Wat bedoelt u daar?
Holleeder: Hoe moet ik dat nou weten? U zal ook wel een gesprek hebben dat we ruzie hebben. Ik weet niet wat ik hier misdaan heb. Als ik met iemand omga mag ik toch wel wat vinden?
Tammes: Ik ga u nog een stukje laten lezen.
Holleeder: Ach, kom op. Het gaat om liquidaties en dan krijg ik een lulverhaal als dit.
Rechter Wieland: Ik denk dat het OM u probeert neer te zetten als een dwingeland. Maar dat is mijn speculatieve invulling.
Holleeder: Ik wil graag de dingen zoals ik ze zelf wil, maar dat mag iemand anders ook.
Rechter: Als het OM u beschuldigt van dwingelandij, dan kunt u daar op reageren. Misschien zegt u: “Zo ga ik met vrouwen om.”
Holleeder: Er komt meer bij een relatie kijken als je vastzit, dat weet iedereen (gelach). Ik vind het nogal wat hoor.
Tammes: Ik houd u nog één ding voor. U zegt: “Het moet niet te gek worden,” Sandra zegt dat ze er rekening mee gaat houden. U zegt: “Maar we gaan niet op beurzen staan.” Waarom mag dat niet?
Holleeder: Mijn vader heeft altijd op beurzen gestaan. Dat vind ik niet geschikt voor mijn relatie met Sandra.
Tammes: Waarom dan?
Holleeder: Dat doet er niet toe.
Tammes: Ik vraag ernaar. Of u geeft geen antwoord…
Holleeder: Dan geef ik geen antwoord.
Tammes: Dan gaan we door met het volgende
Holleeder: Zo is dat.
Tammes: Een aantal gesprekken van 28 oktober.
(Holleeder leest; Sandra is dronken, Holleeder zegt: krijg lekker de kanker in je harsens)
Holleeder: Ik heb het gelezen. Ik heb kankerhoer gezegd.
Tammes: Het zijn vier gesprekken.
Holleeder: Vier keer kankerhoer.
Tammes: Is dat de manier waarop u met Sandra omging?
Holleeder: Dit is mijn manier van praten. Gelukkig laat u nu zien dat het niet alleen in die opnames van Astrid is, maar ook als ik gewoon ben. Het is een goed voorbeeld dat u aanhaalt, zo praat ik, dank u wel.
Tammes: Ik houd u nog één gesprek voor, maar daar is alleen een verklaring over van Sandra.
Holleeder: Geen gesprek?
Tammes: Er is een gesprek geweest waar zij over verklaart, maar we hebben dat gesprek niet.
Holleeder: Hoe weet u dan dat dat gesprek er geweest is?
Tammes: Omdat het in haar verklaring staat. Ik ga u voorhouden…
Holleeder: Wat zij zegt…
Tammes: Ja. “Ik was bij een vriendin in de Utrechtsestraat, die werkte daar. De straat was opgebroken, er was geen verkeer, ook geen tram, maar dat weet hij niet, hij zit vast. Hij zegt: ‘Waar ben je?’ In de Utrechtsestraat en ik loop naar de Albert Cuyp.’ Hij zegt: ‘Weet je het zeker? Vieze schijthoer, je staat niet in Utrechtsestraat. Zit je bij een kerel of zo? Ik heb je tien minuten aan de telefoon en ik heb nog geen tram langs horen komen.” Wat hoort u hier?
Holleeder: Leugens. Gewoon een standaardverhaal. Het is zorgvuldig door een advocaat, door Astrid, in elkaar gezet. Het is gewoon onzin. Dat ik kankerhoer heb gezegd, dat klopt, maar dat is mijn taal, sorry, maar gelukkig staat het hier ook.
Stempher: Waarom zou Astrid dit in elkaar zetten?
Holleeder: Dat begrijpt u zelf ook wel. Astrid is advocaat, die probeert mij erin te luizen en ze weet precies hoe dat moet. Voor een rechtbank een verhaal neerzetten. Sandra zegt ook dat ze geen 6000 euro per maand van mij kreeg.
Stempher: Waarom zouden ze dit gesprek met elkaar verzinnen en bij de politie vertellen?
Holleeder: Ze hebben met elkaar besproken wat ze gaan vertellen.
Stempher: Dit is een hele specifieke situatie.
Holleeder: Dat is nou precies wat ze doet. Ze verzint specifieke dingen om een bepaald gewicht te geven aan die verklaringen. U doet net of het een gesprek is, maar het is een verklaring.
Stempher: Uw verhaal is dat dit in elkaar is gezet door Astrid.
Holleeder: Ze hebben met elkaar gesproken en Astrid gaat wat in elkaar flansen.
Stempher: Wat is hier dan de achterliggende gedachte?
Holleeder: Om mij slecht te maken. Dat is de rode draad: ik ben slecht voor iedereen.
Tammes: Hoe was uw relatie met Maike?
Holleeder: Dat hoeft u niet te doen, daar heb ik ook heel vaak ruzie mee gehad. Standaard. Maike is ook niet gemakkelijk, heeft ook met mij ruzie gemaakt. Dat is het.
Tammes: We hebben duizenden gesprekken.
Holleeder: Ja, wij ook. We hebben heel veel ruzie gehad.
Tammes: Was er sprake van enige dwang?
Holleeder: Ach, schei toch uit met dwang. Maike laat zich door niemand dwingen. Sandra ook niet. Wat is dat nou voor onzin. Dit is allemaal leuk en aardig, ik zit hier voor liquidaties. Als ik ruzie heb met mijn vriendinnen, dan is dat zo. Daar mag u van vinden wat u wil.
Tammes: Ik ga u iets laten horen.
Holleeder: Ja, tuurlijk.
Tammes: Een gesprek van 19 november 2004, tussen u en Nicky Visser. Het gaat over verkoop, door haar man, van het huis in de Van Eeghenstraat.
(telefoon gaat over)
Kinderstem: Hallo?
Holleeder: Hai schattebout. Hoe is het, lieveling, wat ben je aan het doen schat? Hoe voel je je?
Kind: Goed.
Holleeder: Gelukkig maar, kind. (Op de achtergrond zegt een vrouwenstem iets)
Kind: Papa gaat de advocaat een brief schrijven of zo. Holleeder: Geef mama maar even, ze moet niet zeiken.
Vrouw: Hallo? (het gesprek is moeilijk te volgen, alleen iets als: ‘Dan krijg ik mijn geld gewoon niet meer.’)
Holleeder: Aan wie gaat die advocaat een brief schrijven?
Vrouw: Zijn advocaat schrijft jou een brief.
Holleeder: Je moet tegen hem zeggen: als hij mij een brief schrijft, dat-ie ruzie met mij krijgt en dat die kale kankerhond mij niet moet beledigen (begint ineens enorm te schreeuwen) Geef me zijn nummer maar!
Vrouw: Hij zegt…
Holleeder: Jij gaat hem nu zeggen! Als ik nog één keer last van hem heb! Jij gaat hem nu bellen!
Vrouw: Hij doet het toch niet…
Holleeder: Geef me zijn nummer maar! Ik ben geen Sonja! Ik bel je over twee minuten terug! Zeg hem dat maar! (schreeuwt hysterisch, de verbinding wordt verbroken)
Tammes: Mag ik ook het volgende gesprek horen? Ik meld even: het meisje is de dochter van mevrouw Visser en ze is op dat moment elf jaar.
(telefoon gaat over)
Kind: Hallo?
Holleeder: Dag schatje.
Kind: Papa neemt niet op.
Holleeder: Geef me mama nog maar even, schat.
Vrouw: Hallo?
Holleeder: Zeg hem even: Als-ie problemen zoekt…
Vrouw: Nee…
Holleeder: (schreeuwend) Je moet luisteren als ik praat! Als hij problemen zoekt, hoeft-ie niet ver te zoeken, die kan-ie krijgen. Zeg hem dat ik geen clown van hem ben!
Vrouw: Ik heb alleen maar…
Holleeder: Als hij problemen wil kan-ie die krijgen. Ik bel je straks!
Vrouw (schreeuwt terug): Hij lacht iedereen uit, hij gaat met Sonja uit. Hij lacht zich helemaal kapot. Ik kan voorlopig mijn huis niet verkopen.
Holleeder: Je moet niet verkopen, heb ik honderd keer gezegd. Geef mij E. (dochter) maar, ik ben klaar met dat mannetje.
Dochter: Hallo?
Holleeder: Dag schatje. Jouw vader is een grote pisbak, ik schijt op zijn kale kop. Zeg maar tegen je vader dat Willem heel pissig is en dat ik in het weekend langskom, dan los ik het even met hem op, die kankerhond.
Tammes: Meneer Holleeder, wat vindt u van dit gesprek?
Holleeder: Ja, ik schreeuw weer.
Tammes: U zegt ook allerlei zaken tegen de elfjarige dochter over haar vader. Is dat in de Jordaan ook gebruikelijk?
Holleeder: Die dochter was wel wat gewend met haar vader.
Tammes: Elf jaar, meneeer Holleeder!
Holleeder: Dat zeg ik, die was wel wat gewend.
Stempher: Vindt u dat u dat dan ook moet doen?
Holleeder: Ik heb gewoon gezegd wat ik gezegd heb. Zo erg is dat toch niet?
Tammes: Ik hoor het u ook zeggen.
Holleeder: Weet u wat het is? Ik heb u gisteren niet gehoord over dat Cor Sonja wurgt met handschoenen, waar de kinderen bij zijn. Dat vind ik wat anders.
Janssen: Ik zal het OM zeker aan deze maatstaven herinneren als het over andere gesprekken gaat.
Holleeder: Ik heb spijt dat mijn advocaat dinsdag teveel rekening met Sonja heeft gehouden. U probeert mij neer te zetten als een karikatuur. Dat kunnen wij ook met Sonja en Cor. En dat gaan we ook doen. Gaan we hier aan iedereen laten horen dat Cor Sonja wil vermoorden, met handschoenen aan, waar de kinderen bij zijn. Dat vindt u wel normaal, en mij valt u aan omdat ik tegen een kind zeg dat haar vader een pisbak is.
Tammes: Het gaat over de verkoop van een huis. Waarom maakt u zich daar zo druk over?
Holleeder: Ik heb haar advies gegeven om niet te verkopen, omdat onroerend goed alleen maar meer waard wordt. Ik ken haar goed, zij vraagt mij om advies. Als ze zegt: ik ga verkopen, zeg ik dat ze effe moet wachten.
Tammes: Waarom wordt u daar zo boos ober?
Holleeder: Omdat die advocaat mij een brief gaat schrijven, die mafkees.
Tammes: U zegt ook: je gaat niet verkopen.
Holleeder: Ik heb gezegd: “Je moet niet verkopen, je bent eigenwijs.” Ze had ook beter niet kunnen verkopen, het is nou heel veel geld waard.
Tammes: Het volgende fragment. Een tapgesprek met uw broer Gerard, 15 januari 2001, om negen uur ’s morgens. Hij is bij Van der Valk in Eindhoven. U zegt dat Gerard zijn spullen moet pakken. Hij zegt: “Maar ik heb al betaald.” U zegt: “Maakt niet uit, kom naar Amsterdam. Als je in Amsterdam bent, bel je me even op. Check maar uit.”
Holleeder: Ik ben blij dat u die tap erbij hebt gehaald. Dit is vlak na de poging op Cor, in 2000. Cor had tegen Astrid gezegd, toen hij dronken was: “Je broertje gaat eraan.” Toen heeft Astrid ervan gemaakt: misschien Gerard. Ik heb toen ontmoetingen gehad met Astrid en Gerard. Mijn broertje was aardig onder de indruk omdat Astrid zei dat hij er misschien aan ging en toen heb ik hem naar Maastricht laten gaan. Voor zijn veiligheid. Ik ben daar ook een paar keer geweest. Daar ben ik ook met dat tapgesprek met Sandra, als ik in Maastricht ben. Ik heb hem geld gegeven, hij heeft een huisje gehuurd. Daar heeft hij met zijn kinderen dag of zes, zeven gezeten. Sonja was met Cor in België, toen heeft Cor gezegd dat hij dronken was, dat hij maar wat gezegd had. Ik heb Sonja gesproken, ze zei: “Er is niks aan de hand.” Toen heb ik mijn broertje gebeld: kom maar weer terug.
Tammes: Als ik de indruk krijg van dwang?
Holleeder: Het is mijn manier van praten: kom maar weer terug. Zo praten wij. Het is wat Astrid verteld heeft. Het had van mij niet gehoeven, maar hij voelde zich rot. Toen Sonja zei dat er niks aan de hand was heb ik gezegd: “Kom maar terug” en toen heb ik met hem afgesproken in de Jekerstraat bij de Japanner.
Tammes: Volgende: een tapgesprek tussen u en uw moeder, 21 december 2004.
(Holleeder leest het)
Holleeder: Ja. Dus?
Tammes: Wat vindt u van de toon van dit gesprek?
Holleeder: Als u het nog steeds niet begrijpt: dit is mijn manier van praten. Elk vogeltje is zo gebekt. Ik heb nooit iemand een klap gegeven, nooit iets misdaan tegen ze, ik heb een hele grote mond, ik kan schreeuwen, that’s it. Ik zeg hier weer kankerlijers.
Tammes: U zegt: ze zal wel zien… Waar gaat dit over?
Holleeder: Aaach… Weet ik veel. Dat weet ik toch niet. In elk geval niet over liquidaties, ik zou niet mijn moeder liquideren.
Tammes: Een geluidsfragment van 6 januari 2006. U wordt gebeld door Mark Bakker.
Holleeder: O dat. Dat is al helemaal uitgekauwd, joh.
(fragment)
Bakker: Ik moest jou bellen?
Holleeder: (schreeuwend) Kankerhond, je moet mij zéker bellen! Kankerhond! Travestiet! Je moet mij niet beledigen!
Bakker: Ik ben jouw vriend, man!
Holleeder: Ik ben je vriend niet. Ik kom je morgen opzoeken.
Bakker: ik heb jou beschermd weer.
Holleeder: Tegen wie dan? Ik ben klaar met jou. Denk je dat ik Marcel ben die je kan bedreigen, travestiet! Je hebt mijn vriendinnetje tegen mij opgestookt. Zorg dat je morgen thuis bent, ik kom bij je langs. Als je niet thuis bent! Kankerhond!
Tammes: Kunt u iets over dit gesprek zeggen?
Holleeder: Hij had tegen mensen gezegd dat hij mij iets aan zou doen, ik heb hem even netjes gebeld (gelach). Ik heb hem met geen vinger aangeraakt, gewoon uitgepraat. Ik zeg tegen iedereen kankerlijer.
Tammes: Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat meneer Bakker hier angstig is.
Holleeder: Ik ben gewoon boos, ik zeg wat ik wil. Als ik nou al niet meer mag schreeuwen! Het lijkt wel of ik hier zit omdat ik teveel geschreeuwd heb.
Tammes: Het volgende is van 30 april 2013, tussen u en uw zuster Astrid.
Holleeder: O, die leip.
(het gaat over de bedreiging van Peter de Vries)
Tammes: “Weet je wat het is As, ik ben tekeer gegaan. Wat hij heb gedaan, ik vergeef het hem. Maar het is niet normaal.”
Wat was er te vergeven?
Holleeder: Dat hij naar de politie is gegaan.
Tammes: U komt bij hem aan de deur en u vergeeft hem?
Holleeder: Ik kom bij hem aan de deur, als vriend. Als vriend heb ik ruzie met hem gekregen. Achteraf is wel duidelijk waarom hij naar de politie is gegaan: omdat ze aan het verklaren waren. Dat wist ik niet. Ik vind het kwalijk dat als je met een vriend ruzie krijgt je naar de politie rent en dat je dan op internet zet: “Hij wil mij vermoorden.”
Tammes: U zegt: “Laat maar As, het is een diepe aderlating voor mij. Vanaf nou moet hij doen wat ik zeg.”
Holleeder: Dat is mijn manier van praten, het is een schande wat hij geflikt heeft. Het is een spelletje geweest, ze hebben mij er ingetrokken. Flink hoor, als je dertig jaar met iemand bevriend bent en dan met mijn zuster gaat samenspelen om mij erin te luizen. Ik heb gelijk gehad. Ik begrijp dat u dat niet bevalt, de manier waarop ik dingen zeg. Dat mag u vinden.
Stempher: U vindt het allemaal wat flauw. U heeft zichzelf wel neergezet als iemand die niet driftig is. Dat heeft u in Kolbak gezegd. Daar zou je anders over kunnen denken, als je die geluidsfragmenten hoort.
Holleeder: Heb ik dat in Kolbak gezegd?
Stempher: Ja. Dat u niet driftig bent.
Holleeder: Kunt u dat even laten…
Stempher: Ja, laten we komen. De vraag bij ons is: wat denkt u dat het effect is van die gesprekken als u zo tekeer gaat?
Holleeder: Ik ben dat zo gewend. Van kindsaf. Het is jammer dat ik Sonja niet uit de tent heb gelokt, dan had ze het glas eruit getrapt.
Stempher: Wat voor effect denkt u dat het op anderen heeft? Interesseert u dat niet?
Holleeder: Ik ben gewoon boos, daarna is het gewoon weer over.
Stempher: Denkt u dat anderen het gevoel hebben dat ze ruimte hebben om tegen u in te gaan?
Holleeder: Iedereen moet doen wat-ie wil. Peter is toch ook naar de politie gegaan? Hoe je het wendt of keert: hij is naar de politie gegaan.
Stempher: Kunnen mensen daar niet bang voor worden?
Holleeder: Mensen die mij kennen, worden daar niet bang van. Ik schreeuw alleen, ik sla ze niet, ik raak ze niet aan.
Stempher: De Heinekenontvoering. De heren Heineken en Doderer hebben drie weken aan een ketting gelegen.
Holleeder: Die straf heb ik uitgezeten.
Stempher: Ze weten niet of ze het levend vanaf brengen. Stel dat u in een vuurgevecht was doodgeschoten en niemand weet waar ze zitten. Pure doodsangst. Heeft u enig idee wat dat met deze heren heeft gedaan?
Janssen: Is dit relevant?
Stempher: Ja! Dit is relevant!
Janssen: Nu moet meneer gaan reflecteren op de gevoelens van meneer Heineken van dertig jaar geleden?
Stempher: Wel degelijk!
Rechter Wieland: Wilt u er antwoord op geven?
Holleeder: Wat vindt u?
Rechter: Volgens mij heeft u daar geen moeite mee.
Holleeder: Wat vindt u?
Rechter: Ik vind niks. Ik zou zeggen: dat schudt hij zo uit zijn mouw, laat het maar eens zien.
Holleeder: Het is wat mijn advocaat zegt. Het is 35 jaar geleden, dan ben je jong, dan doe je dingen minder overdacht. Ik besefte al snel nadat het gebeurd was: dat hebben we onderschat.
Stempher: Heeft u er ooit aan gedacht om dat Heinekengeld terug te geven?
Holleeder: We hebben er wel aan gedacht om een gesprek aan te gaan, niet om het geld terug te geven.
Stempher: Waarom niet?
Holleeder: Omdat we het hadden.
Stempher: Binnen is binnen.
Holleeder: Zo is dat. We hebben het toch voor het geld gedaan? Astrid, Sonja, mijn moeder en broertje hebben ook niet gezegd: Wim, geef dat geld maar terug.
Stempher: Het feest in het Marriott Hotel is aan de orde geweest, bij de vrijlating van Cor. Dan wordt een tune gedraaid van ‘Heerlijk helder Heineken’. Eind jaren negentig is er een feest geweest bij Yab Yum. U zou met Hells Angels met limousines naar Yab Yum zijn gegaan, met het Heinekenlogo en dan ‘Heerlijk helder Holleeder.’
Holleeder: Ja. Klopt. We gingen elk jaar voor de feestdagen stappen. Dat hebben ze als grapje gemaakt, ik wist dat niet. Ze hebben mij in die limousine gepropt, ik kwam eruit en er zaten overal van die stickers, dat was een geintje.
(Stempher wil fragmenten laten zien, dat lukt niet)
Rechter Wieland: Is er van de kant van Heineken weleens een verzoek gekomen om het geld terug te geven?
Holleeder: Ook niet. We hebben een gesprek gehad met Proseco, het beveiligingsbedrijf van Heineken. We hebben toen alleen afgesproken: als hij in de PC loopt en wij aan de overkant, dat we elkaar niet kruisen.
Rechter: We vliegen naar Mars op en neer binnenkort, maar… (het opstarten van het fragment lukt niet)
Holleeder: U kunt toch wel omschrijven wat het logo is? Het is gewoon het Heineken Logo, met Holleeder in plaats van Heineken.
Rechter: U was daar met Hells Angels? Hadden die dat bedacht?
Holleeder: Ja, het was een grappie, gewoon, ik had het zelf niet bedacht. Ik heb gelijk een jongen laten komen om die stickers eraf te halen. Ik vond het ook niks.
Rechter: Waarom niet?
Holleeder: Te provocerend. Sam was er ook nog bij, die had dat bedacht. Het was volgens mij veel eerder.
Stempher: Het is een foto van u met Angels en dat logo en Holleeder in het midden. Als u gaat tekenen voor uw columns in Nieuwe Revu (is niet goed te volgen, heeft toen waarschijnlijk ook zoiets gedaan)
Holleeder: Dat was gewoon een grapje.
Stempher: Wat is daar grappig aan?
Holleeder: Peter de Vries is in Alkmaar bij een bezoek aan mij weggestuurd omdat hij een foto had opgestuurd van mij, proostend met een blikje Heineken. Nu gaat het over stickertjes en proosten met een flesje bier, maar u vergeet dat Cor een boek heeft gemaakt en dat de dames een film willen maken en dat Cor, Jan, Frans en ik hebben gezegd heb: wij willen geen film. Om die reden.
Stempher: Mijn vraag is: wat denkt u dat dit doet met de slachtoffers, de nabestaanden.
Holleeder: Van die ontvoering? Ja, die wonen in Zwitserland.
Stempher: Ik vraag niet waar ze wonen.
Holleeder: Dat weet ik niet meneer, daar heb ik niet bij stilgestaan.
Stempher: Interesseert u dat ook niet?
Holleeder: Ik heb daar niet over nagedacht.
Stempher: De ontvoering van Gerard. Een citaat van Gerard, 11 oktober 1999: “Ik was door de dreigende taal zo bang dat ik het papier getekend heb. Ik was bang dat hij zou schieten, want hij had ook al met een pistool op mijn hoofd geslagen.” En: “Ik ben hysterisch van angst, ik durf niet eens alleen te slapen.” Als u dat hoort, wat denkt u dan?
Holleeder: Ik heb gelijk gezegd dat hij rolluiken mocht nemen. Meer kan ik er niet aan doen. Ik heb hem weg laten gaan.
Stempher: Er is die dag veel gecommuniceerd. U zit dan vast. Misschien is het Jordanees, maar er is een tapgesprek tussen u en Sonja. U zegt: “Het is gewoon een overval geweest, maak je niet druk, alles is in orde, ze hebben hem even meegenomen, een kleine ontvoering, dat hebben ze gedurfd omdat ik hier zit.” Dat is dan de schuld van het OM. U kijkt er anders naar dan Gerard en Marcel dat ervaren hebben.
Holleeder: Ik ben er op dat moment al mee bezig, ik weet dat Sam Klepper erachter zit, ik weet dat de angel er al uit is omdat ik hem al gesproken heb. Ik probeer mijn familie gerust te stellen. Die mensen hadden Sam zijn naam genoemd.
Stempher: Er is een gesprek met Sonja, die is overstuur. U zegt: “Maakt niet uit, alles afgeven, niks aan de hand schat, hij is even ontvoerd omdat ze bij dat geld moesten wezen.”
Holleeder: Ja, dat is mijn advies altijd: als je wordt overvallen, gewoon afgeven, niks aan de hand, komt vanzelf weer goed.
Stempher: Die middag heeft u een gesprek met de partner van uw broer, dan zegt u: “Het is gewoon maar een overvalletje, hoor. Het gebeurt bij iedereen, dan heb je de pech dat jij dat ook een keer meemaakt.”
Holleeder: Dat is om ze gerust te stellen.
Stempher: Wat ons opvalt: u maakt het nogal klein. Ik hoor u nergens vragen: hoe gaat het?
Holleeder: Ik heb er ervaring mee, ik weet dat het onder controle is, dat het alleen een poging was om bij Endstra te komen en dat dat mislukt is omdat die mensen Sam zijn naam genoemd hebben. Op dat moment maakte ik me niet zoveel zorgen meer. Ik probeer mensen gerust stellen. Dat kun je alleen doen door het kleiner te maken, anders worden ze er alleen maar onrustiger van. Natuurlijk is het vervelend, maar ze hebben er niks aan als je olie op het vuur gooit. Dat is echt niet omdat ik denk dat er niks aan de hand is, ik bagatelliseer het omdat ik hen tot rust wil brengen.
Stempher: Heeft u het er daarna nog wel eens met Gerard over gehad?
Holleeder: Natuurlijk.
Stempher: Hoe zat hij erin?
Holleeder: Gerard is ook geen slappe hap, die kan wel tegen een stootje. Heeft u die tap van Klepper niet? Dan kunt u toch zien dat ik alles met hem bespreek?
Stempher: U denkt toch niet dat dit de enige keer is dat wij met elkaar gaan praten?
Holleeder: O, dat had ik wel gehoopt.
(Holleeder leest fragment, daarna wordt het afgedraaid. Willem en Sonja)
Holleeder: Weet je wat het is Bokser: jij brengt hem in gevaar.
Sonja: Wim, ik heb met niemand problemen.
Holleeder: Jij denkt dat je God bent.
(Bokser is de bijnaam van Sonja. Het is moeilijk er verder iets van te verstaan. Het volgende fragment is tussen Willem en Astrid. Holleeder: “Zij en Richie en Franny zallen niet één euro krijgen. Assie luister: ze doet het weer. Ze krijgt niks. Als ik door hun één dag kom te zitten, ze moet niet doorgaan.”
Stempher: U wist niet dat u, zoals u stelt, erin geluisd werd. Sonja is de likdoorn in uw leven. U bespreekt dat met Astrid. Zij is dan toch een vertrouweling?
Holleeder: Dat ziet u verkeerd. Zij heeft zich steeds gemeld met die verhalen. U vindt het misschien normaal wat Astrid heeft gedaan, met Peter de Vries, maar er is niks erger dan dit, met mensen waar je altijd zo goed voor bent. Ik heb geprobeerd erachter te komen wat er aan de hand was. Astrid heeft geluidsopnames gemaakt, ze heeft geknipt en geplakt en iedereen moet weten wat zij zegt. Maar zij is niet eerlijk, ze liegt en bedriegt.
Stempher: Hoe was de verhouding tussen u en Astrid?
Holleeder: Sonja en ik hadden ruzie. Dat kwam door Astrid. Ik regel met Sonja de 25 procent, dan komt Astrid de volgende dag: “Ze heeft gezegd dat het anders is.” Ze stookt mij tegen Sonja op.
Stempher: Hoe was uw verhouding met Astrid?
Holleeder: Niks bijzonders, gewoon normaal, ik dacht dat ze het aardig bedoelde, “zal ik even naar Peter gaan.” Ik dacht dat ze mij wilde helpen, achteraf blijkt dat ze dat spelletje hebben gespeeld. U hebt vandaag genoeg laten horen dat ik schreeuw. Ik heb dingen gezegd die ik niet had moeten zeggen, maar er is niemand tegen wie ik zo tekeer ben gegaan, die ik een klap heb gegeven. Ik ben een blaffende hond die niet bijt.
Stempher: Toen was u onbespied. Als je dat zo hoort is het idee dat u Sonja niet moet. “Likdoorn in mijn leven, gluiperig, ze is altijd al zo geweest, Assie.” Het lijkt dat u en Astrid elkaar wel begrijpen en u zegt dat u Sonja wat wil aandoen. Astrid zegt dan: “Maar niet dat ik ernaast zit een kopje koffie te drinken.” Dan zegt u: “Jou nooit.”
Holleeder: Ik zou Sonja niks aandoen. Ik heb gedreigd, dat heb ik 100.000 keer gezegd. Het belangrijkste gesprek is Tweede Kerstdag 2013. Daarin heb ik meerdere keren tegen Sonja gezegd: “Boks, we hebben nooit ruzie gehad, alleen nu over die film.” Ik heb al die tapgesprekken gezien. Ik heb met Sonja misschien één of twee keer ruzie gehad. Het is dat Astrid de boel opgestookt heeft. Net zo goed als ik weet hoe ik Sonja en Astrid kan laten schreeuwen. Die ruzie bij de Willemsparkweg, bij de Bergmankliniek, toen ik hoorde van die deal, toen voelde ik me echt in de maling genomen. Astrid heeft dat spel gespeeld. Als ik zelf met Sonja praat, in 2013, zeg ik: “Je hoeft je helemaal niet druk te maken om de kinderen.” Ik hou van Sonja, ze heeft me dinsdag weer teleurgesteld, ik heb dinsdag bewust geen vragen gesteld. Ik dacht: laat maar, dat heb geen zin nou, op dit moment blijft ze toch liegen en bedriegen. Ze is nog steeds mijn liefste zussie, dat is nooit veranderd, de enige ruzie met Sonja is om die film, omdat Astrid dat in elkaar heeft gezet. Ik ben zo stom geweest dat ik dat niet ingezien heb, maar ik dacht: Neus, je moet niet paranoia worden. Ik schreeuw tegen Sonja, tegen Mark Bakker, tegen Sandra, maar Sandra heeft altijd alles gehad, die komt niks tekort. Ik heb niemand geslagen, niemand wat aangedaan, ik heb altijd voor ze klaargestaan.
Stempher: In die gesprekken komt wel naar voren: ik heb altijd ellende van je gehad. Van de Achterdam, de familie van Cor. Dat is toch niet positief richting Sonja?
Holleeder: Juist wel. Ik heb die ellende voor lief genomen omdat ze me zussie is. Ik weet dat Sonja de Achterdam verkocht heeft. In dat gesprek in 2013 heb ik het daar met haar over. Dan gaat ze hele rare leugens vertellen. Daar word ik boos om. Als Sonja eerlijk was geweest… Thomas van der Bijl dacht ook dat ik de Achterdam had. Hetzelfde geldt voor Adje en Remmetje. Iedereen dacht dat ik de kwaaie pier was. Dat heb ik gewoon zo gelaten voor Sonja, ik kan wel wat hebben, het zal mij worst wezen wat ze denken. Maar dat heeft wel geleid tot de Kolbakzaak. Door de verklaringen van Thomas.
Stempher: Uw relatie met Cor, wat betekende hij voor u?
Holleeder: Hij was mijn vriend.
Stempher: Een echte vriend, bloedgabber zoals je in de Jordaan zegt?
Holleeder: Bloedgabber.
Stempher: Wat waren zijn goeie en minder goeie eigenschappen?
Holleeder: Cor was een goeie jongen, leuk en aardig; de slechte: als hij om twaalf ‘s middags begon met drinken, dan was het om vijf uur lastig.
Stempher: Slechte dronk. Dat is wel vaker gezegd, dan was hij vervelend en beledigend.
Holleeder: Dat was voor mij een moeilijke situatie, omdat Sonja daar ook problemen mee had, ik heb altijd geprobeerd het naar beide kanten goed te houden.
Stempher: Wat deed het met u toen hij in 2003 kwam te overlijden?
Holleeder: Erg natuurlijk. Erg.
Stempher: Mieremet? Vriendschap?
Holleeder: Dat is geen vriendschap zoals met Cor. Daar ging ik vriendschappelijk mee om. Dat begon voor de veiligheid, dan leer je iemand kennen, en als Sam dan wegvalt, laat je zo’n jongen niet vallen. Ik had een redelijke relatie met hem, maar niet zoals met Cor
Stempher: Met Mieremet, besprak u persoonlijke dingen?
Holleeder: Over alles en niks, meestal lachen met hem. Kwam ook uit Amsterdam.
Stempher: Toen hij kwam te overlijden, was u al gebrouilleerd. Deed u dat wat?
Holleeder: Niet zoals met Cor, ik vind het sowieso niet nodig dat iemand op die manier overlijdt.
Stempher: Hoe zat het met Endstra?
Holleeder: Ja, heel erg.
Stempher: Hoe is het begonnen met Endstra?
Holleeder: Zakelijk. Omdat ik mijn geld wilde investeren in onroerend goed. Je leert elkaar beter kennen en dan wordt het steeds gezelliger. Op het laatst ga je vriendschappelijk met elkaar om.
Stempher: Wat waren de goeie eigenschappen? Wat sprak u aan?
Holleeder: Heel veel. Alles. De persoon zelf. Goeie kerel. Beetje eten, beetje drinken, lachen.
Stempher: Toen Endstra kwam te overlijden?
Holleeder: Heel erg, natuurlijk.
Stempher: Hoe uitte zich dat?
Holleeder: Ik was natuurlijk heel teleurgesteld dat het zo was gegaan. Ik had hem altijd gewaarschuwd. Ik heb hem toen ook beveiligd met auto’s. Ik heb 100.000 keer gezegd: Wim, dit kan niet goed gaan.
Stempher: Als we terugkijken op vandaag: u wordt getypeerd als innemend, gezellig, een fijne man die dingen voor anderen deed. De andere kant is: driftig, berekenend, dominant, egocentrisch. Twee gezichten?
Holleeder: Ik heb gewoon één gezicht, ik ben zoals ik ben. Ik kan schreeuwen en ik kan aardig zijn, maar dat zijn geen twee gezichten. Je kan zeggen: je hebt te veel geschreeuwd. Klopt. Zo ben ik opgegroeid. Zo ging dat altijd in de buurt. Als je thuis moest komen om te eten werd er al geschreeuwd: “Bóven kómme!” We schreeuwen allemaal. Mijn zusjes schreeuwen, mijn broertje schreeuwt, mijn moeder schreeuwt, daar zit helemaal geen kwaad in. Alleen als mijn vader schreeuwde zat er kwaad in.
Tammes: Bij de rechter-commissaris heeft u verklaard over het losgeld hoe het is gegaan. Kunt u dat laatste stukje nog een keer vertellen?
Holleeder: Ik heb het al verteld en het staat in de geschreven verklaring. Ik ben met een jongen naar Lage Vuursche gereden, daar heb ik het opgegraven, in de kofferbak gegooid.
Tammes: Bij de rechter-commissaris zei u dat het gesneeuwd had. Dat u op zoek bent gegaan naar de boom met de letter, dat u die eerst niet kon vinden, dat u bang was dat uw voetstappen te zien zouden zijn.
Holleeder: ik was niet bang. Ik had misgegraven, er lag allemaal zand op de sneeuw, ik dacht: ik moet nu doorgaan, als ik het nu niet vind, heb ik een probleem.
Tammes: En dat u het toen heeft gevonden.
Holleeder: Ja.
Tammes: En daar blijft u bij?
Holleeder: Ja, ik kan die boom misschien aanwijzen.
Tammes: U weet dat andere mensen er anders over verklaard hebben. Thomas van der Bijl vertelt over het homobos. Sonja heeft een kaart gekregen van Cor met een boom en dat ze van Cor heeft gehoord dat het in een bos in Parijs lag. Ad van Hout heeft verklaard dat hij samen met Thomas naar het bos is gereden. Gisteravond kregen wij de beschikking over de verklaring van Johannes Gerardus van der Bijl, bijgenaamd Jopie. Die heeft gisteren een verklaring afgelegd. “Thomas, mijn broer, kwam ’s morgens naar mij toe. Hij zei dat ik ’s nachts wakker moest blijven. Hij kwam om half één ’s nachts met zijn Volkswagen GTI, dezelfde auto waarmee Cor en Willem naar Parijs waren gevlucht. Ik heb die auto daar toen samen met Thomas opgehaald, ik moest nog 1500 gulden betalen voor het parkeren. Het was na de ontvoering. Mijn dochter was net geboren, het was in juli. Thomas had bericht gehad van de Franse politie dat hij de auto kon ophalen. Ik weet niet wanneer Thomas naar Parijs is geweest om het geld op te halen. Thomas kwam ’s nachts naar mij toe. Uit de zitting van de achterbank was het schuimrubber gesneden. Het geld lag in bundels. Duitse Marken, Franse francs, Amerikaanse dollars en Nederlandse guldens. Er zat elastiek omheen. Ik heb Thomas niks gevraagd. Ik wist het al. Ik heb het geld onder een luik verstopt in mijn woning aan de Schaepmanstraat in Amsterdam. Het geld heeft twee dagen in huis gelegen, toen heb ik het weggebracht naar mijn volkstuintje. Daar heeft het ongeveer een jaar gelegen. Ik heb alles in een tas gedaan.” Hij beeldt een tas uit van ruim een meter. “Ik lieg er niet over. Hij heeft een jaar in het volkstuintje gelegen, in de schuur. In een plastic ton, die ik had ingegraven. Ik heb alles uit de sporttas in de ton gedaan. De ton en het deksel waren wit. Thomas wist waar het geld bewaarde. Thomas kwam weleens om geld, misschien vier keer. Later is aller er in één keer uit gehaald. Ik heb zelf ook weleens geld gewisseld, op het GWK in Amsterdam. Ik weet niet meer wanneer. Dat waren Franse francs. Ik denk dat het al bij al ongeveer duizend gulden was. Ik heb dit op verzoek van Thomas gedaan en na het wisselen aan Thomas gegeven. Ik was wel zenuwachtig, omdat ik wist waar het geld vandaan kwam. Van de ontvoering. Ik denk dat het geld naar Rob Grifhorst is gegaan. Thomas mocht Willem niet. Cor wel. Hij vond Willem een gluiperd. Cor was al acht jaar met mijn zus geweest.” De reden waarom hij dit vertelt is: “Ik werd pissig toen ik hoorde dat Holleeder zei dat hij het zelf had gedan, het is gegaan zoals ik net heb verteld.”
Wat wilt u daarop zeggen, meneer Holleeder?
Holleeder: Als Thomas het had opgegraven, had ik dat gewoon gezegd. Jopie heeft gezegd dat hij Franse francs heeft gewisseld. Dat kan helemaal niet, die hebben wij zelf meegenomen naar Frankrijk. Dat is één. Twee: ik heb zelf opgegraven. Thomas heeft niet gewisseld. Als hij dat wel had gedaan, was hij gepakt geweest. Het is nooit gebeurd. Ze mogen er allemaal een mooi verhaal van maken, maar ik heb het toch echt zelf opgegraven.
Rechter Wieland: Waarom vertelt hij dit?
Holleeder: Ik weet dat hij hier elke keer zit, hij kan een mooi verhaal vertellen. Ik heb geen reden om erover te liegen.
Rechter Mildner: Heeft u ooit geprobeerd om die film tegen te houden?
Holleeder: Ja, ze hebben er eerst één gemaakt, die heb ik geprobeerd tegen te houden, die procedure heb ik verloren. Die Amerikaanse film: daar ben ik door die ruzie verder niet op ingegaan, omdat ik die v.i. had.
Rechter: Over het losgeld: als Heineken er wel om had gevraagd?
Holleeder: Daar kan ik nu niet over oordelen.
Rechter: Als ze ’t nu zouden vragen?
Holleeder: Ik heb het al niet meer.
(Het proces gaat op 12 maart verder met Astrid Holleeder als getuige)